Beste dames en heren,

Daar sta je dan met in je handen een turf, een kanjer, een zwaar en zwaarwichtig boek: de proefdrukversie van de eerste volledige vertaling van Der Untergang des Abendlandes in het Nederlands. Ja, dat komt ervan als je jezelf op een onbewaakt ogenblik tegenover Eddy Strauven, coördinator van dit filosofiehuis, hebt ge-out als iemand die gegrepen is door de Duitse literatuur, cultuur en geschiedenis en hun opvallende rol binnen de Europese ruimte. Een vriendelijk aanbod van Eddy, eigenlijk een dringende vraag, was het gevolg. Of ik niet even dat bekende en beruchte Duitse boek in een avant-première-versie in het Nederlands wou lezen met het oog op een selectie van fragmenten voor een Spengler-evenement dat een 24-uren-leesmarathon zou kunnen worden? Die uitputtingsslag is er – misschien gelukkig maar – uiteindelijk niet gekomen. In de plaats daarvan hebt u rondom het boek en zijn auteur een caleidoscopisch ‘De toekomst van het Avondland’-weekend gekregen, terwijl ik zelf in de schaduw daarvan mijn vierentwintig en meer uren heb gelezen, meegesleept in een wervelstroom van meer dan duizend bladzijden waarin ik bij momenten kopje onder ging om even later toch weer monter de einder tegemoet te zwemmen.

Wat is het toch met dit boek, vraag ik me nu af, dat het erin geslaagd is me niet zonder genoegen tot het volvoeren van deze atletische prestatie te drijven? De dekselse reputatie van het boek? Ja, natuurlijk! De onheilspellende titel die – ja toch? – een actuele bijklank heeft? Beslist! Maar ongetwijfeld was het ook de inhoud die me heeft doen volharden, de stof tot nadenken, de vlagen van sympathie en instemming die ik bij het lezen heb ervaren, net als de vlagen van ontstemming en zin om weerleggend te argumenteren. De ondergang van het Avondland is beslist een vreemd en intrigerend boek van een vreemde en door zijn tijd getroebleerde man, fatalistisch en doortastend in één, vol geestprikkelende perspectieven, tegenstrijdigheden en benauwende dwaalwegen. Het is een boek dat behekst en onttovert tegelijk. Dat doet het echter niet alleen met de titel of met wat er in het boek verteld wordt: ook de vormelijkheid van dit werk magnetiseert en bevordert, alleszins wat mij betreft, het uithoudingsvermogen van de lezer. In deze ontbijtreflectie wil ik dan ook uitgaan van de vorm van De ondergang … om mijn bevindingen als lezer tussen het knipogende knisperen van uw croissant en de ernst van de aangename bitterheid van uw koffie te schuiven.

De ondergang van het Avondland is beslist een vreemd en intrigerend boek

Met vorm bedoel ik vooreerst: de Ausdruck, de uit-drukking van de geest van de auteur, die hele machinerie van compositie, woordgebruik, zinsbouw, stijl en sfeer waarmee hij de lezer bij de lurven vat en die vanzelfsprekend niet kan losgeweekt worden van zijn denken en voelen, zoals overigens bij het lezen van elk boek die andere kant van vormelijkheid, de ‘lezende lijfelijkheid’, niet zonder meer kan gescheiden worden van het geestelijke leesproces.

Hoe zit het trouwens met de lijfelijkheid van dit boek zoals de uitgever het hier in onze schoot legt? Zoals tevoren gemeld was mijn eerste kennismaking die met een voorlopige versie, een proefdruk in één band. De stevige handgreep die dit object vroeg, de combinatie tussen volume en paperback-souplesse, het maagdelijke wit, kortom de ascetische elegantie van dit lichtvoetig ogende zwaargewicht was voor mij alleszins liefde op het eerste gezicht, met andere woorden: een aantrekkelijke uitnodiging tot uitsloverij. De uiteindelijke hardcover-versie met een zwart en een wit boek, die ik pas nadien onder ogen kreeg, blijkt echter een grotere en zelfs dubbele verleidster. Met hun interbellum-looks en dat streelzacht papier onder de strenge zedigheid van hun harde kaft flirten de goed geproportioneerde tweelingzussen of -broers behoorlijk met de lezer. Het zwart op snee van het zwarte deel oogt zelfs als een hermetisch boek dat, aan wie het lezend van de sluiers bevrijden kan, de onthulling van een lang verborgen geheim en het bijhorend genot van de ontdekking belooft.

28796308694_980ba8a617_o

Ik weet het: een Freudiaan zou aan deze persoonlijke ontboezemingen een kluif hebben. Maar is de eerste ontmoeting met een boek niet net als die met een medemens en dus intuïtief, onderbewust, sentimenteel? Is zo’n eerste kennismaking meestal niet ook een face à face, een blik op de cover? Kijkt u maar eens hoe op de kaft van deze uitgave (met binnenin overigens een esthetisch consequente en heldere opmaak) de O’s van verwondering of onthutsing, tegelijk cirkels van cyclische wederkeer, opkomst en ondergang, opvallend naar voor treden vanuit een toren van gouden Wiener-Werkstätte-achtige letters op die zwarte of witte achtergrond. Ze zijn een behoorlijk suggestief ogenspel dat verleidt tot het lichamelijke spel … van het lezen. Na zo’n veelbelovende eerste blik kan je alleen maar verwachtingsvol verder gaan. Gestaag lezend, pagina na pagina, of met onrustige vooruit- en terugbladerende sprongen, kan je het aangenaam aanvoelend papier teder laten fluisteren tussen duim en wijsvinger of het baldadig liefkozen met potloodkrabbels, memo-ezelsoren of markeerpapiertjes die het boek op belangwekkende kiertjes houden. Geef toe, dames en heren: geen enkele vorm van e-readen van een kloek opus als dit kan een dergelijke psycho-fysieke ervaring evenaren. Zelfs als men de protheses van muis of touchpad terzijde laat, dan nog blijft er bij e-readen dat onverschillig en afbakenend aquariumglas waarachter de tekst gesteriliseerd verschijnt en waarbij het bladeren tot een pseudo-ervaring wordt herleid, terwijl daarenboven het hele boekcorpus permanent aan je gezichtsvermogen en tastzin is onttrokken. Geef mij voor zo’n tekst – en als ik eerlijk mag zijn: voor elke boek - maar een echt en goed en wel gedrukt papieren boek! Uitgeverij Boom weze dan ook geprezen: deze uitgave laat zich tenminste beetnemen zoals ze ook jou in alle opzichten kan beetnemen!

Is de eerste ontmoeting met een boek niet net als die met een medemens?

Laten we evenwel ernstig blijven en ons thans richten op de stijl, de taal, de opbouw én de atmosfeer. Als ik de letterkundige morfologie van De ondergang … moet samenvatten, dan zou ik ook op basis van deze Nederlandse vertaling (een mijn inziens niet licht voor ondergang vatbaar titanenwerk van Mark Wildschut!) onomwonden durven stellen: Duitser kan dit boek niet zijn! Het is massief en ambitieus veelomvattend, grondig en tegelijk vervuld van zowel visionaire als obscure landschappen, het combineert innerlijk voelen met vorsend verstand, is speculatief verbeeldend en diep denkend gravend, en het steunt op een gigantische en brede kennis die met zoveel aplomb wordt geserveerd dat betwijfelen ervan misdadig lijkt. Bijwijlen is het betoog duidelijk getekend door een stormachtige ziel waarbij haar schrijvende spreekbuis met overtuiging andere inzichten wel eens wegzet als bijvoorbeeld ‘pietluttig’ of ‘derderangs’. De vele gedachtegangen van de bevlogen auteur drijven op een golfslag van afwisselend kortere zinnen en mooi uitgesponnen volzinnen en hij schuwt het spel van de in bijzinnen royaal vertakte hoofdzinnen in geen geval. Zijn uitvoerige uiteenzettingen vangt hij echter binnen een structuur van twee lijvige boekdelen met meerdere hoofdstukken die telkens in qua grootte verteerbare genummerde paragrafen zijn opgesplitst. Die opbouw laat je toe om van rotsblok tot rotsblok te springen en zo berg na berg te beklimmen en uiteindelijk zowaar het hele massief te veroveren.

De melodie die zich tussen de bergwanden als een echo blijft herhalen, is profetisch en onacademisch literair. Ook al zegt Spengler dat hij een ‘poging’ (!) doet om achterom- en vooruitkijkend de gang van de wereld en de mens, en specifiek het lot van het Avondland, te vatten in een geschiedenisfilosofie, én daarbij stelt dat wetenschappelijke objectivering noch mogelijk noch aangewezen is, toch klinkt hij als iemand die op bijna imperiale wijze weet dat zijn kijk juist is en dat zijn boek – ‘voor wie het wil begrijpen’ (!) – voorbestemd is om ons het mensenlot duidelijker voor ogen te brengen. De ondergang van het Avondland lezen is voor de eenmaal gegrepen lezer dan ook een avontuurlijke en in de kern Duits-romantische tocht door een groots berglandschap in het spoor van een denker die zich uitverkoren voelt om als een Faust meegenomen op de wolken – en niet steeds vrij van ons aller eeuwige schaduw Mefisto – de wereld en de mensheid doorheen de tijden, en zelfs met kosmische tastzin te overschouwen. In het lyrisch filosoferend exposé van de ‘man op de wolken’ worden aan de lezer dan ook sublieme panorama’s getoond die bij momenten net zo goed fata morgana’s kunnen zijn. Je kan erin verdwalen en erin opgetild worden, maar in geen geval laat Spengler je met dit boek onberoerd.

Er worden de lezer sublieme panorama’s getoond die bij momenten ook fata morgana’s kunnen zijn

Vanuit die optiek wil ik de leeservaring ‘an sich’ van dit zogenaamd ouderwets tijdrovend werk dan ook ‘verfrissend’ noemen in tijden waarin een anorectisch talig denken de boventoon voert (vaak ook in het literaire bedrijf) en waarin de tweetende verkorting van de verkorting en de über-snelheid van het door digitale media opgejutte hap-hap-denken en -communiceren vaker een verschraling dan de voorgespiegelde doelmatigheid en trefzekerheid zijn. Bovendien schudt dit boek in zowel methodologie als inhoudelijk opzet aan de neerbuigende houding die het Angelsaksisch én meestal economisch gedirigeerd ‘meten-is-weten-denken’ vandaag al te vlug aanneemt tegenover elke andere methode waarmee mensen greep trachten te krijgen op de werkelijkheid en het onbevattelijke. De ondergang … leunt m.i. dan ook aan bij grote letterkundige bouwwerken als De toverberg van Mann, De man zonder eigenschappen van Musil of De slaapwandelaars van Broch en, om een recent voorbeeld te noemen, bij een barokke en gedachtenrijke roman als Omega Minor van de Amerikaanse Vlaming Paul Verhaeghen. Misschien klinkt het enigszins ‘met de hamer filosoferend’ maar toch wil ik, hierbij aansluitend, stellen dat het durven én kritisch leren lezen van een dergelijke klassieker, net als bij het zwoegend én genietend leren lezen van zijn literaire breedgeschouderde verwanten, een remedie kan zijn tegen elke mogelijke ondergang van het lezen en zo indirect tegen de teloorgang van beproefde vormen van cultuur die men, honderd jaar na de grote schokgolf waaruit Spenglers werk voortkwam, bij momenten thans opnieuw kan ervaren. Het wandelen met en doorheen boeken als deze, die wortels van ons hedendaags en universeel ‘denken en zijn’ in zich bergen, draagt immers bij tot een geduldige, verdiepende, scherp bevragende en velerlei kennis- en bewustzijnsdomeinen verbindende zorg voor Geist und Seele. Het is een zorg – u mag ze in termen van vorming en onderwijs gerust ook als Bildung benoemen – die we onder de neo-liberale wereldheerschappij en in het trillende Europa en het bibberende Vlaanderen van nu meer nodig hebben dan het krampachtig klampen aan economisme, pragmatisme, technologisme of elke vorm van angstig gesloten identiteit dat we al te vaak ontmoeten. Maar … ongetwijfeld zou Spengler deze gedachte omschrijven als een hopeloze poging tot ontkenning van de vaart van de geschiedenis en mij allicht wegzetten als een Kulturmensch die te weekhartig is voor deze tijd.

Auteur WALTER VAN DAM

Walter Van Dam (1953) verdiept zich in Duitse literatuur, cultuur en geschiedenis en werkt mee aan projecten van filosofiehuis Het zoekend hert in Antwerpen. Studeerde Germaanse talen, werkte van 1976 tot 1992 als leraar Nederlands en Engels en publiceerde historische verhalen voor jongeren. Was tot 2011 directeur secundair onderwijs, ondervoorzitter en publicist van de Studiegroep Authentieke Middenscholen Vlaanderen. Schrijft thans literaire teksten en ondersteunt filosofische en kunstzinnige projecten met raad en daad.

Lees verder LEES VERDER