Ik weet het: een Freudiaan zou aan deze persoonlijke ontboezemingen een kluif hebben. Maar is de eerste ontmoeting met een boek niet net als die met een medemens en dus intuïtief, onderbewust, sentimenteel? Is zo’n eerste kennismaking meestal niet ook een face à face, een blik op de cover? Kijkt u maar eens hoe op de kaft van deze uitgave (met binnenin overigens een esthetisch consequente en heldere opmaak) de O’s van verwondering of onthutsing, tegelijk cirkels van cyclische wederkeer, opkomst en ondergang, opvallend naar voor treden vanuit een toren van gouden Wiener-Werkstätte-achtige letters op die zwarte of witte achtergrond. Ze zijn een behoorlijk suggestief ogenspel dat verleidt tot het lichamelijke spel … van het lezen. Na zo’n veelbelovende eerste blik kan je alleen maar verwachtingsvol verder gaan. Gestaag lezend, pagina na pagina, of met onrustige vooruit- en terugbladerende sprongen, kan je het aangenaam aanvoelend papier teder laten fluisteren tussen duim en wijsvinger of het baldadig liefkozen met potloodkrabbels, memo-ezelsoren of markeerpapiertjes die het boek op belangwekkende kiertjes houden. Geef toe, dames en heren: geen enkele vorm van e-readen van een kloek opus als dit kan een dergelijke psycho-fysieke ervaring evenaren. Zelfs als men de protheses van muis of touchpad terzijde laat, dan nog blijft er bij e-readen dat onverschillig en afbakenend aquariumglas waarachter de tekst gesteriliseerd verschijnt en waarbij het bladeren tot een pseudo-ervaring wordt herleid, terwijl daarenboven het hele boekcorpus permanent aan je gezichtsvermogen en tastzin is onttrokken. Geef mij voor zo’n tekst – en als ik eerlijk mag zijn: voor elke boek - maar een echt en goed en wel gedrukt papieren boek! Uitgeverij Boom weze dan ook geprezen: deze uitgave laat zich tenminste beetnemen zoals ze ook jou in alle opzichten kan beetnemen!
Is de eerste ontmoeting met een boek niet net als die met een medemens?
Laten we evenwel ernstig blijven en ons thans richten op de stijl, de taal, de opbouw én de atmosfeer. Als ik de letterkundige morfologie van De ondergang … moet samenvatten, dan zou ik ook op basis van deze Nederlandse vertaling (een mijn inziens niet licht voor ondergang vatbaar titanenwerk van Mark Wildschut!) onomwonden durven stellen: Duitser kan dit boek niet zijn! Het is massief en ambitieus veelomvattend, grondig en tegelijk vervuld van zowel visionaire als obscure landschappen, het combineert innerlijk voelen met vorsend verstand, is speculatief verbeeldend en diep denkend gravend, en het steunt op een gigantische en brede kennis die met zoveel aplomb wordt geserveerd dat betwijfelen ervan misdadig lijkt. Bijwijlen is het betoog duidelijk getekend door een stormachtige ziel waarbij haar schrijvende spreekbuis met overtuiging andere inzichten wel eens wegzet als bijvoorbeeld ‘pietluttig’ of ‘derderangs’. De vele gedachtegangen van de bevlogen auteur drijven op een golfslag van afwisselend kortere zinnen en mooi uitgesponnen volzinnen en hij schuwt het spel van de in bijzinnen royaal vertakte hoofdzinnen in geen geval. Zijn uitvoerige uiteenzettingen vangt hij echter binnen een structuur van twee lijvige boekdelen met meerdere hoofdstukken die telkens in qua grootte verteerbare genummerde paragrafen zijn opgesplitst. Die opbouw laat je toe om van rotsblok tot rotsblok te springen en zo berg na berg te beklimmen en uiteindelijk zowaar het hele massief te veroveren.
De melodie die zich tussen de bergwanden als een echo blijft herhalen, is profetisch en onacademisch literair. Ook al zegt Spengler dat hij een ‘poging’ (!) doet om achterom- en vooruitkijkend de gang van de wereld en de mens, en specifiek het lot van het Avondland, te vatten in een geschiedenisfilosofie, én daarbij stelt dat wetenschappelijke objectivering noch mogelijk noch aangewezen is, toch klinkt hij als iemand die op bijna imperiale wijze weet dat zijn kijk juist is en dat zijn boek – ‘voor wie het wil begrijpen’ (!) – voorbestemd is om ons het mensenlot duidelijker voor ogen te brengen. De ondergang van het Avondland lezen is voor de eenmaal gegrepen lezer dan ook een avontuurlijke en in de kern Duits-romantische tocht door een groots berglandschap in het spoor van een denker die zich uitverkoren voelt om als een Faust meegenomen op de wolken – en niet steeds vrij van ons aller eeuwige schaduw Mefisto – de wereld en de mensheid doorheen de tijden, en zelfs met kosmische tastzin te overschouwen. In het lyrisch filosoferend exposé van de ‘man op de wolken’ worden aan de lezer dan ook sublieme panorama’s getoond die bij momenten net zo goed fata morgana’s kunnen zijn. Je kan erin verdwalen en erin opgetild worden, maar in geen geval laat Spengler je met dit boek onberoerd.
Er worden de lezer sublieme panorama’s getoond die bij momenten ook fata morgana’s kunnen zijn
Vanuit die optiek wil ik de leeservaring ‘an sich’ van dit zogenaamd ouderwets tijdrovend werk dan ook ‘verfrissend’ noemen in tijden waarin een anorectisch talig denken de boventoon voert (vaak ook in het literaire bedrijf) en waarin de tweetende verkorting van de verkorting en de über-snelheid van het door digitale media opgejutte hap-hap-denken en -communiceren vaker een verschraling dan de voorgespiegelde doelmatigheid en trefzekerheid zijn. Bovendien schudt dit boek in zowel methodologie als inhoudelijk opzet aan de neerbuigende houding die het Angelsaksisch én meestal economisch gedirigeerd ‘meten-is-weten-denken’ vandaag al te vlug aanneemt tegenover elke andere methode waarmee mensen greep trachten te krijgen op de werkelijkheid en het onbevattelijke. De ondergang … leunt m.i. dan ook aan bij grote letterkundige bouwwerken als De toverberg van Mann, De man zonder eigenschappen van Musil of De slaapwandelaars van Broch en, om een recent voorbeeld te noemen, bij een barokke en gedachtenrijke roman als Omega Minor van de Amerikaanse Vlaming Paul Verhaeghen. Misschien klinkt het enigszins ‘met de hamer filosoferend’ maar toch wil ik, hierbij aansluitend, stellen dat het durven én kritisch leren lezen van een dergelijke klassieker, net als bij het zwoegend én genietend leren lezen van zijn literaire breedgeschouderde verwanten, een remedie kan zijn tegen elke mogelijke ondergang van het lezen en zo indirect tegen de teloorgang van beproefde vormen van cultuur die men, honderd jaar na de grote schokgolf waaruit Spenglers werk voortkwam, bij momenten thans opnieuw kan ervaren. Het wandelen met en doorheen boeken als deze, die wortels van ons hedendaags en universeel ‘denken en zijn’ in zich bergen, draagt immers bij tot een geduldige, verdiepende, scherp bevragende en velerlei kennis- en bewustzijnsdomeinen verbindende zorg voor Geist und Seele. Het is een zorg – u mag ze in termen van vorming en onderwijs gerust ook als Bildung benoemen – die we onder de neo-liberale wereldheerschappij en in het trillende Europa en het bibberende Vlaanderen van nu meer nodig hebben dan het krampachtig klampen aan economisme, pragmatisme, technologisme of elke vorm van angstig gesloten identiteit dat we al te vaak ontmoeten. Maar … ongetwijfeld zou Spengler deze gedachte omschrijven als een hopeloze poging tot ontkenning van de vaart van de geschiedenis en mij allicht wegzetten als een Kulturmensch die te weekhartig is voor deze tijd.