Justine: Het proces valt onder Cambodjaans recht, met steun van de Verenigde Naties. Het tribunaal heeft last van onder andere overheidsbemoeienis en corruptie. Het lijkt alsof de Cambodjanen Nuon Chea veroordeeld willen krijgen zodat de huidige bewindslieden – die gedeeltelijk gewoon nog afkomstig zijn uit Pol Pot’s regime – aan de goede kant van de geschiedenis terechtkomen. De complexe waarheid mag eigenlijk niet boven tafel komen. Een kleine spoiler: na het proces keren de advocaten gedesillusioneerd terug. Het bracht niet wat ze ervan verwachtten. Koppe gaat zelfs zo ver dat hij stelt dat het recht alleen maar werkt zolang het niet politiek is. Huis-, tuin- en keukenboeven kunnen juridisch in de kraag worden gevat, maar zodra het recht in botsing komt met de politiek dan werkt het niet meer. Dat vind ik nogal een uitspraak!
Sophia: Dat lijkt mij vrij naïef. Het recht is in de kern toch altijd politiek?!
Justine: Ik had al zo’n vermoeden dat je hier je woordje over klaar zou hebben. Het recht is altijd politiek… Verklaar je nader.
Sophia: Met Spengler zou je zeggen dat recht en politiek twee...
Justine: Jij met je Spengler ook altijd…
Het recht is in de kern toch altijd politiek?!
Sophia: Ja, luister nou maar, dit is fantastisch! Bij Spengler zijn recht en politiek twee kanten van dezelfde medaille. In De ondergang van het Avondland onderscheidt hij twee vormen van eigendom: ‘hebben als buit’ en ‘hebben als macht’. Die eerstgenoemde ziet hij terug in de economie en handel. Zowel de 17e-eeuwse koopman als de 21e-eeuwse CEO is gericht op het buitmaken. Maar binnen het recht en de politiek draait het volgens Spengler om het hebben van macht. Het zijn zogezegd twee verschillende categorieën die door eenzelfde geest worden bezield. In meest oorspronkelijke zin zijn het uitdrukkingen van macht.
Justine: Dat klinkt nietzscheaans!
Sophia: Ja klopt! Spengler zegt: ‘Het recht is het eigendom van de machtige. Zijn recht is het recht van allen.’ Nietzsche legt volgens Spengler de nadruk op de dubbelheid van iedere moraal. In iedere filosofische uiteenzetting over goed en kwaad gaat een ander belang schuil. Zo wordt deze gedachte vruchtbaar in een cultureel-historische context: aan het einde van de dag is zowel de politieke als de juridische orde een machtsuitoefening van degenen die binnen een samenleving de touwtjes in handen hebben. Het is fascinerend dat Spengler deze gedachtegang doortrekt en de onplezierige vraag stelt: wie heeft eigenlijk het recht op het recht?
Justine: Nu ga je wat snel. Wat bedoel je met het recht hebben op het recht?
Sophia: Bij Marx zie je al een soortgelijke gedachte, zij het dat hij het recht vanuit de onderbouw-bovenbouwstructuur begrijpt. Het juridische dient, als onderdeel van de bovenbouw, enkel ter rechtvaardiging van feitelijke materiële verhoudingen. De rechter zorgt ervoor dat de bourgeois haar economisch aantrekkelijke positie ten opzichte van het proletariaat kan behouden. Wie vertrouwt dat het recht de rechtvaardigheid dient, heeft een ‘vals bewustzijn’, aldus Marx. Spengler trekt die vraag naar het belang van recht breder dan het economische. Overal en altijd, waar men ook in de wereldgeschiedenis kijkt, is het recht aan de zijde van de machthebber. Iets als rechtvaardigheid of een moraal is een abstractie. De wereld is indifferent ten opzichte van de waarheid, en krijgt vorm door wat er feitelijk plaatsvindt.
Justine: Hmm, da’s lastig. Het recht zou in essentie toch juist een zo goed mogelijke afspiegeling moeten zijn van het rechtvaardige?
Sophia: Spengler zou zeggen: rechtvaardigheid is iets voor dromers, voor filosofen die achteraf een denksysteem bouwen en daarover nadenken. In het feitelijke leven bestaat er alleen overwinnaarsrecht. De geschiedenis is meedogenloos.
Stilte… Terwijl Justine verzonken is in haar gedachten, loopt Sophia naar haar slaapkamer om wat extra dekens te pakken. Als Sophia de kamer weer binnen loopt, ziet ze Justine nog steeds peinzend voor zich uit staren.
Sophia: Je lijkt wel ergens mee te zitten…?
Justine: De geschiedenis is meedogenloos. Wauw, wat een uitspraak… Victor Koppes hoop op een eerlijke rechtszaak waarin een rechtvaardig oordeel over Nuon Chea wordt geveld, zou vanuit het perspectief dat je schetst ijdel zijn. Zeker omdat deze uiteindelijk onder Cambodjaans recht viel. En toch hè… het voelt niet helemaal bevredigend. Het recht zou in de kern toch objectief en algemeen geldig moeten zijn om überhaupt recht te kunnen zijn? Als we niet uitgaan van een onafhankelijke scheidsrechter die kan bepalen wat wel of niet rechtmatig is, dan is er geen recht meer mogelijk! Of een zaak nu onder Nederlands, internationaal of Cambodjaans recht valt, in wezen zou het proces hetzelfde moeten zijn.
Overal en altijd is het recht aan de zijde van de machthebber
Sophia: Spengler zou zeggen dat die gedachte jouw faustische aard prijsgeeft.
Justine: Wat bedoel je daarmee?
Sophia: Ons beeld van recht is altijd al gevormd door onze westerse kijk op de wereld. Spengler noemt deze westerse blik faustisch, ontleend aan het werk van Goethe. Wij worden in het Westen bezield door wat Spengler aanduidt als het oersymbool van het strevende ik in een oneindig lege ruimte. Onze cultuur wordt ten diepste voortgedreven door een streven naar de oneindigheid en een niet gebonden willen zijn aan grenzen. Dit oersymbool manifesteert zich binnen een cultuur op allerlei terreinen. In de context van deze documentaire wordt dit zichtbaar in het willen binnentrekken en domineren van het internationale recht. Wij vinden dat de manier waarop een proces vorm krijgt, vanuit ons faustische perspectief, universeel zou moeten zijn. Dat kan ook niet anders: zo ervaren wij in meest fundamentele zin het recht. De westerse blik op de wereld heeft een uitgesproken planetair karakter. Of je dit nu een fijne gedachte vindt of niet: Spengler houdt ons een spiegel voor.
Justine: Oké, dat verheldert wel wat er met Koppe gebeurt gedurende deze zaak. Maar daarmee komt waarheidsvinding volledig op de helling te staan. Is voor Spengler waarheid binnen het recht dan helemaal geen factor van betekenis?
Sophia: Volgens Spengler kan binnen het interne recht, binnen een bepaalde natie, een onpartijdige en rechtvaardige scheidsrechter opereren. Maar dat is enkel mogelijk omdat een hogere macht deze speelruimte garandeert, bijvoorbeeld de natiestaat. In het externe recht, tussen naties, geldt het recht van de sterkere.
Justine: Kan je daar nog wat meer over vertellen?
Sophia: Stel: de ene Nederlander beschuldigt de andere Nederlander van inbreuk op privacy. Het Nederlandse recht kan vervolgens recht spreken en is daarmee een uitdrukking van wat in het contact tussen deze twee landgenoten rechtvaardig is. Dit kan in meer of mindere mate een goede afspiegeling zijn van de rechtvaardigheid zelf, daar gaat het nu niet om, maar rechtvaardigheid is in ieder geval als categorie leidend. Dit kan volgens Spengler niet op eenzelfde manier wanneer het gaat over internationaal recht, ofwel: het externe recht. Natiestaten zijn de hoogste organisatievormen van volkeren en daarboven is geen instantie meer denkbaar die daarbinnen zorg kan dragen voor een recht gebaseerd op het principe van rechtvaardigheid. Enkel in dat geval kan waarheidsvinding gelden als uitgangspunt.
Justine: In de zaak van Nuon Chea probeert de internationale gemeenschap zoiets als rechtvaardigheid tot stand te brengen door dit tribunaal af te dwingen. Maar het proces valt onder Cambodjaans recht en de Cambodjaanse regering is dus uiteindelijk de machthebber die bepaalt wat er feitelijk gebeurt. Zou dit in Spenglers termen dan niet een voorbeeld zijn van intern recht?
Tussen naties geldt het recht van de sterkere
Sophia: Nee, dat is dus precies waar het wringt. Er is hier geen sprake van een hogere macht die de verschillende partijen de baas is en een ruimte kan creëren waarin een rechtvaardige rechtspraak tussen de ondergeschikte partijen mogelijk is. Het internationale recht is voor Spengler bij uitstek de ruimte waarin het recht een uitdrukking van macht is. En, zo zegt hij, juist in deze ruimte vinden de grote wereldhistorische beslissingen plaats. Het is de geestelijke voortzetting van oorlog met het recht op het recht als de machtsuitoefening van de overwinnaars. Geen wonder dat deze advocaten zich onbegrepen voelen en gedesillusioneerd terugkeren naar Nederland.
Justine: En als ik het goed begrijp is voor Spengler de rechtvaardigheid slechts werkelijk in zoverre deze door de hoogste machthebbers in de wereldgeschiedenis wordt gegarandeerd? Nu vervullen onze natiestaten deze rol. Defending Brother no.2 maakt in dit verband helder dat internationale organisaties en allianties vooralsnog niet die functie van hoogste machthebber hebben overgenomen. We leven – het proces van globalisering ten spijt – in een wereld waarin de natiestaat nog steeds een cruciale rol speelt.
Sophia: Ja, precies. Het punt waar Spengler ons bovendien op wijst is dat het in de geschiedenis helemaal niet draait om waarheid. Het gaat om werkelijkheid. En die twee zijn niet hetzelfde! Misschien is de werkelijkheid van het proces van Nuon Chea dat de Cambodjaanse bevolking helemaal niet zit te wachten op een proces van westerse snit. Altijd en overal bepalen de machthebbers uiteindelijk de wijze waarop de politieke en juridische orde worden gevormd. Dat geldt daar, in Zuidoost-Azië, maar misschien wel altijd en overal.
Justine: Wat ik me nu bedenk: als we uitgaan van het feit dat politiek en recht in essentie beide stammen uit een machtsgevoel, wie heeft er dan in de westerse natiestaat het recht op het recht? Hebben wij een perfecte neutrale ruimte weten te creëren waarin het interne recht heerst en de belangen hebben plaatsgemaakt voor zuivere rechtvaardigheid? Staat hier dankzij de natiestaat waarheidsvinding centraal in de rechtszaal? En zo ja, hebben we dat dan uiteindelijk te danken aan de relatieve vreedzame situatie die West-Europa sinds de Tweede Wereldoorlog kent?
We leven in een wereld waarin de natiestaat nog steeds een cruciale rol speelt
Sophia: Mooie vragen! Het lijkt me relevant om na te denken over hoe onze politiek en recht eruit zouden zien in tijden van minder stabiliteit en rust. Het perspectief van Spengler zou ons kunnen helpen om dergelijke, onplezierige vergezichten te schetsen.
Justine en Sophia kijken met gefronste wenkbrauwen voor zich uit, allebei in gedachten verzonken. De klok slaat éénmaal. Ze draaien tegelijkertijd hun hoofd: half twee?! Justine springt overeind. Ze moet morgenochtend vroeg op om een paper in te leveren over Internationaal recht in crisissituaties. Ze dacht dat ze wel ongeveer klaar was, maar na vanavond kan ze welhaast opnieuw beginnen. Sophia zwaait, laat haar vriendin uit en pakt haar laptop erbij. ‘Nu die documentaire kijken’, denkt ze.