In De ondergang van het Avondland wil Spengler de huidige status van de westerse cultuur duiden en haar nabije toekomst voorspellen. Hij denkt dit te kunnen doen door de aard en de logica van de geschiedenis te onderzoeken. Hiervoor ontwikkelt Spengler een methode die recht doet aan het ‘organische karakter’ van de grote culturen van de wereldgeschiedenis. Deze methode noemt hij de ‘morfologie’, en later ‘fysionomie’. Traditionele geschiedkundigen hanteren de zogenoemde ‘natuurblik’, die in de werkelijkheid een statisch en wetmatig geordend geheel ziet. Spenglers fysionomie gaat daarentegen uit van de ‘wereld als geschiedenis’: als een levende, vergankelijke werkelijkheid die op het lot gericht en altijd in wording is.
Het duiden van de wereldgeschiedenis veronderstelt een specifiek westers historisch besef. In tegenstelling tot leden van andere culturen – bijvoorbeeld de antieke en Indiase cultuur – begrijpt de westerling zichzelf als deel van een dynamische, historische ontwikkeling. Twee met elkaar samenhangende vooroordelen vertroebelen echter onze westerse historische blik.
Ten eerste gaan historici uit van een lineair vooruitgangsproces in de geschiedenis. Dat komt bijvoorbeeld naar voren in het gangbare schema dat de geschiedenis indeelt in Oude tijd, Middeleeuwen en Nieuwe tijd. Door dit vooroordeel kunnen geschiedkundigen hun eigen historisch bepaalde standpunt niet overstijgen en nemen zij dit altijd, bewust of onbewust, als uitgangspunt voor hun onderzoek. Het tweede vooroordeel betreft de gangbare typering van de antieke cultuur als de oorsprong van de westerse cultuur. Deze opvatting miskent volgens Spengler het eigen karakter van beide culturen.
Als we ons ontdoen van deze twee vooroordelen kunnen we in de wereldgeschiedenis ten minste acht grote culturen ontdekken, die innerlijk consistent en onafhankelijk van elkaar zijn: de antieke, Arabische, westerse, Chinese, Indiase, Egyptische, Babylonische en Mexicaanse. Al deze culturen bezitten een fundamenteel eigen karakter en essentie. Wel maken ze een vergelijkbare ontwikkeling door: een organische en noodzakelijke levensloop van ontstaan, bloei, rijping en verwelking.
De westerse cultuur, door Spengler faustisch genoemd naar het beroemde werk van Goethe, bevindt zich volgens Spengler in het stadium van de civilisatie: het eindstadium van iedere cultuur. Civilisatie vangt aan wanneer de innerlijke mogelijkheden op het gebied van religie, wetenschap en kunst uitgeput zijn. Deze periode kenmerkt zich door een praktische en op feiten gerichte stemming, imperialisme, de tegenstelling wereldstad-provincie en het centraal stellen van geld. Dit is het lot van ons westers heden en het heeft geen zin ons ertegen te verzetten. In plaats daarvan moeten we kijken wat de mogelijkheden zijn binnen deze periode van westerse civilisatie.
Waar de systematische filosofie denkt in termen van eeuwige waarheden en algemene wetmatigheden, heeft de morfologie een historische, methodologische scepsis die alle waarheden, problemen en oplossingen binnen hun historisch en cultureel kader plaatst. De morfologie streeft niet naar universele waarheid en naar ethische oordelen over de werkelijkheid. In plaats daarvan vormt zij een perspectief dat in de werkelijkheid een universele symboliek ontdekt, die op basis van een innerlijke zekerheid aan het licht kan worden gebracht.