‘[D]e vormenwereld van een natuurwetenschap correspondeert volledig met de bijbehorende vormenwereld van de wiskunde, van de religie en van de beeldende kunst.’ De mens ontwikkelde een beeld van de natuur dat een optelsom vormt van technische kenmerken waarvan hij merkte dat die telkens terugkeren. Deze ervaring van alle zintuigen vernauwde en verdiepte zich tot een ervaring van het oog. Na verloop van tijd is aan dit in eerste instantie ‘technische’ en praktische begrijpen van de...