Het verschil tussen het kosmische en het microkosmische komt naar voren in het verschil tussen plant en dier. Een plant is helemaal kosmisch, deel van het landschap en overgeleverd aan het natuurproces. Een dier is kosmisch en tegelijkertijd microkosmisch: dieren vormen kleine werelden op zich binnen een andere grote wereld; ze kunnen kiezen en zijn vrij en onafhankelijk tegenover de rest van het heelal. Het kosmische is periodisch, gericht, verlangen en tact, het microkosmische is polair en op plaatsbepaling georiënteerd. Onder het microkosmische is het kosmische nog steeds aanwezig: het microkosmische kan opgaan in het kosmische ‘het’ of ‘wij’, in slaap en dans. Kosmische tact voelen we, microkosmische spanningen worden we gewaar. Zowel voelen als gewaarworden zijn vormen van ‘bewustzijn’, maar het een noemt Spengler bestaan en het ander wakker-zijn. Kosmische tact is wat geslachten en families verbindt en wat aantrekkingskracht bepaalt. Het bestaan ontwaakt niet maar is er, en is altijd gericht op zijn groei en voltooiing, het microkosmische ontwaakt elke dag en wil zijn plaats in de wereld bepalen. De organen van kosmische tact zijn de bloedcirculatie en het geslachtsorgaan, daarin speelt ons plantaardige en verbondene door. Microkosmische organen zijn oriënteringsvermogens die het eigene van het vreemde onderscheiden en die de positie van het vreemde ten opzichte van het eigene bepalen. ‘Begrijpen’ is een abstracte vorm van microkosmisch gewaarworden, dat als losgezongen denken kan bestaan.