Boek 2 – Hoofdstuk 1 SAMENVATTING BIJ BOEK 2 – HOOFDSTUK 1

Hoofdstuk 1: Oorsprong en landschap

btn opener

Het verschil tussen het kosmische en het microkosmische komt naar voren in het verschil tussen plant en dier. Een plant is helemaal kosmisch, deel van het landschap en overgeleverd aan het natuurproces. Een dier is kosmisch en tegelijkertijd microkosmisch: dieren vormen kleine werelden op zich binnen een andere grote wereld; ze kunnen kiezen en zijn vrij en onafhankelijk tegenover de rest van het heelal. Het kosmische is periodisch, gericht, verlangen en tact, het microkosmische is polair en op plaatsbepaling georiënteerd. Onder het microkosmische is het kosmische nog steeds aanwezig: het microkosmische kan opgaan in het kosmische ‘het’ of ‘wij’, in slaap en dans. Kosmische tact voelen we, microkosmische spanningen worden we gewaar. Zowel voelen als gewaarworden zijn vormen van ‘bewustzijn’, maar het een noemt Spengler bestaan en het ander wakker-zijn. Kosmische tact is wat geslachten en families verbindt en wat aantrekkingskracht bepaalt. Het bestaan ontwaakt niet maar is er, en is altijd gericht op zijn groei en voltooiing, het microkosmische ontwaakt elke dag en wil zijn plaats in de wereld bepalen. De organen van kosmische tact zijn de bloedcirculatie en het geslachtsorgaan, daarin speelt ons plantaardige en verbondene door. Microkosmische organen zijn oriënteringsvermogens die het eigene van het vreemde onderscheiden en die de positie van het vreemde ten opzichte van het eigene bepalen. ‘Begrijpen’ is een abstracte vorm van microkosmisch gewaarworden, dat als losgezongen denken kan bestaan.

§ 2

In de mens zijn alle zintuigen ondergeschikt gemaakt aan die van het oog. Leven betekent voor de mens leven in een rondom gesloten lichtwereld. Het lichaam beweegt zich in de zichtbare ruimte en het ‘ik’ is een lichtcentrum van waaruit de diepte en verte ten opzichte van de buitenwereld wordt beleefd. Deze op licht en zicht gebaseerde wereld wakkert een specifiek angstgevoel aan, namelijk de angst voor het onzichtbare. Deze angst is typerend voor menselijke religiositeit: godheden zijn vermoede, voorgestelde, in de geest geschouwde lichtwerkelijkheden. De onzichtbare god is de hoogste uitdrukking van menselijke transcendentie: hemel is waar de lichtwereld ophoudt. Door de heerschappij van het oog is volgens Spengler het menselijk denken in wezen oog-denken. Denken ontstaat met de woordtaal, die onzichtbare dingen benoemt, en met de woordtaal wordt begrijpen losgekoppeld van gewaarworden. Wij kunnen theoretiseren en over begrippen denken. Deze nieuwe bezigheid is niet meer praktisch op de zintuiglijke wereld gericht, maar wil het wezen van de dingen voorbij hun zintuiglijkheid en concreetheid doorgronden. Het theoretische wakker-zijn begrijpt zichzelf niet meer in dienst van het bestaan, en probeert het bestaan juist aan hem dienstbaar te maken. Niettemin blijft het bestaan uiteindelijk regeren over het wakker-zijn.

btn opener

De mens is in al zijn doen en laten dubbel: hij wordt gekenmerkt door zowel wakker-zijn als bestaan, ofwel door denken én leven. Het denken zal de positie die het in het leven inneemt steeds verkeerd en veel te hoog inschatten. Denkers gaan ervan uit dat het onderkoelde abstracte denken dé manier is om bij de ‘laatste dingen’ te komen. Zij formuleren waarheden, begrippen en definities die het concrete, veranderlijke en vergankelijke leven overstijgen. Dat de mens denkt betekent echter niet dat zijn leven uit denken bestaat. Tegenover de geconstrueerde, abstracte en onveranderlijke waarheden van het denken staan concrete feiten, die juist de veranderlijke en eenmalige wereld betreffen waarvan ook het wakker-zijn afhankelijk is. De behoefte aan waarheid stamt uit de angst voor de dood, maar ook de waarheden zelf zijn uiteindelijk enkel historische feiten die historisch relatief en vergankelijk zijn. De enige verlossing van deze angst is het geloof in de juistheid van het antwoord dat de mens geeft. Maar dit is nooit meer dan geloof. Ook binnen het denken zelf maakt Spengler een onderscheid tussen iets kosmisch en iets microkosmisch, namelijk tussen de rede en het verstand. De rede roept ideeën in het leven, het verstand ontdekt waarheden; waarheden zijn levenloos en kunnen meegedeeld worden, ideeën horen bij het levende ‘zelf’ dat ze verzint en kunnen alleen meegevoeld worden. Het wezen van de rede is schepping, het wezen van het verstand daarentegen kritiek. Verstandsdenken heeft als object van kritiek altijd het religieuze wereldbeeld waaruit het zelf ontstaat.

Het boerenleven wordt vaak geromantiseerd. Programma’s als Boer zoekt vrouw en aantrekkelijke Campina-reclames spreken wat dat betreft boekdelen. Maar het leven op het platteland is lang niet zo idyllisch als we ons dat vaak voorstellen. De boer staat anno 2018 in dienst van een hysterische wereldeconomie en dient voornamelijk als voeder van de moderne stadsbewoner. Dat is een gevaar. Zoals Spengler in De ondergang van het Avondland op verschillende manieren voor het voetlicht brengt: voor een vitale samenleving is binding met de grond van levensbelang. Tim van der Meulen, Joris Peereboom en Kurt Kooiman leggen in dit artikel uit wat Spengler hiermee bedoelt. 

Spenglerlab_4.jpg

Spenglerlab *

Studenten master Filosofie van cultuur en bestuur

Lees deze bijdrage

Sebastiaan Crul en David van Overbeek, studenten van het Spenglerlab, interviewen Spengler. Over het denken in termen van geld en de financialisering van onze samenleving.

Spenglerlab_4.jpg

Spenglerlab *

Studenten master Filosofie van cultuur en bestuur

Lees deze bijdrage