Spengler noemt de ‘heerszuchtige blik van de West-Europeaan’ het grootste obstakel voor de uitvoering van deze taak, omdat de westerse historicus zich alleen richt op wat in zijn ogen direct de westerse cultuur heeft beïnvloed en al het andere halfslachtig behandelt. Niemand denkt er bijvoorbeeld aan de staatsrechtelijke problemen van de Chinese, Indiase, Arabische of Egyptische geschiedenis even grondig te behandelen als het principaat van Augustus. Spengler wijdt uit over een aantal overeenkomsten tussen de staatsrechtelijke ontwikkelingen van deze culturen. De oudste zijn de Egyptische en Babylonische, die rond 3000 voor Christus ontstaan langs de Eufraat en de Nijl; vanaf 1500 voor Christus ontstaan drie nieuwe culturen, de Indiase in Punjab, rond 1400 de Chinese langs de middenloop van de Gele Rivier en rond 1100 de antieke langs de Egeïsche zee. Ook de eenheid van de Arabische cultuur is een ontdekking die westerse historici is ontgaan. De Mexicaanse cultuur is uniek in die zin dat ze zonder contact met de andere culturen heeft kunnen opbloeien, maar ook doordat ze in de volle pracht van haar ontplooiing op zinloze wijze is vermoord in koloniale tijden. Volgens Spengler bezitten we geen betrouwbare kennis over de geschiedenis van deze cultuur, maar via de vergelijkende methode van de morfologie kan ze enigszins gereconstrueerd worden.