Het antieke recht werd door burgers op grond van praktische ervaringen geschapen; het Arabische stamt van God, die het door de geest van de daartoe geroepenen verkondigt. Het aanzien van antieke wetten berust op de resultaten die ermee worden geboekt, dat van Arabische wetten op de autoriteit van de naam die ze dragen. Maar het maakt een enorm verschil in het gevoel van de mens of hij een wet opvat als wilsuitdrukking van een medemens dan wel als bestanddeel van de goddelijke orde. In het ene geval ziet hij de juistheid ervan in of zwicht hij voor de macht, in het andere geval bewijst hij zijn overgave (‘islam’). Toch berust de waarheid van de meeste teksten op de consensus tussen de daartoe geestelijk geroepenen, de ijma. De Arabische geleerde is steeds bezig de algemene overtuiging van de betrokkenen te toetsen en vast te stellen, die er niet volstrekt naast kan zitten, omdat de geest van God en de geest van de gemeente een en dezelfde zijn. Is een consensus bereikt, dan staat de waarheid vast.
De rechtsgeschiedenis van het Westen begint onafhankelijk van de codex Justinianus, bij een reeks Germaanse stammenrechten die tot haar precultuur behoren. Ze betreffen de fundamentele waarden van een primitief bestaan – familie, have en goed – en maken op slimme wijze gebruik van het oude geciviliseerde antieke en Arabische recht. Er ontstaan drie ontwikkelingen. De belangrijkste daarvan is de Engelse, ‘het recht van de groten het recht van heel het volk’ dat zich ongestoord over grote delen van de wereld heeft verspreid. Daarna komt de Code civil, die de ontwikkeling van het recht uit het zuiden vervangt en ver daarbuiten de grondslag wordt voor verdere rechtsvorming. In Duitsland liep de beweging die met de gotische stammenrechten begon op niets uit. Zij verliezen zich in ideologieën en begripsverwarring op basis van het Coprus Iuris van het Romeinse recht. In het Decretum van de monnik Gratianus uit 1140 wordt evenwel de basis gelegd voor de westerse wetenschap van het canonieke recht: de katholieke, faustisch-christelijke vorm waarin het recht zijn bestaan juridisch uitdrukt. Het lukt het pausdom om een algemeen westers rechtscorpus te scheppen. Daarmee verschijnt ook de tweespalt tussen keizerschap en pausdom die de faustische cultuur tekent, terwijl dat in de magische cultuur onmogelijk was.