Boek 2 – Hoofdstuk 2 SAMENVATTING BIJ BOEK 2 – HOOFDSTUK 2

Hoofdstuk 2: Steden en volken

btn opener

Er zijn dus drie rechtsgeschiedenissen. Twee van deze geschiedenissen zijn voltooid, wij staan midden in de derde. Door onze rechtsgeschiedenis loopt als een rode draad de strijd tussen boek en leven. Het westerse boek is geen orakel en tovertekst met een magisch geheime betekenis, maar een stuk opgeslagen geschiedenis. Het is compact verleden dat toekomst worden wil via de lezers in wie de inhoud ervan leeft. De faustische mens wil niet zoals de antieke zijn leven als iets in zich beslotens voltooien maar een leven voortzetten dat ver voor hem is begonnen en lang na hem ten einde loopt. Geestelijk wil hij bij het oude Israël horen, werelds gezien bij het oude Rome. Overal waar nog geschriften uit de oudheid voorhanden zijn komt een ‘receptie’ op gang, die eigenlijk een langzame en onwillige bevrijding van die geschriften vormt. Daarmee wordt een historisch aangelegd mens slaaf van begrippen, omdat zijn eigen levensgevoel door het aanknopen bij een vreemde taal gehinderd wordt een onbevangen eigen taal te ontwikkelen. De westerse jurist is filoloog geworden en losgezongen van de faustische praktijk. De faustische wil tot duurzaamheid verlangt naar een boek dat van nu af aan voor altijd geldt, een systeem dat op elk mogelijk geval moet anticiperen. Dit boek, een geleerd werk, creëerde noodzakelijkerwijs een geleerde stand van juristen en rechtskundigen. Er ontstaat een onvermijdelijke strijd tussen de gangbare zeden en gewoonten van het praktische leven en de stand van de wetenschap. Met een rechtstheoretische doordenking van de fundamentele waarden van ons werkelijke leven is nog niet eens een begin gemaakt. Dit is een taak die aan het Duitse denken van de toekomst is voorbehouden. Het gaat erom uit het praktische leven van tegenwoordig de diepste principes af te leiden en deze tot fundamentele begrippen te verheffen. We zitten nog te veel vast aan de antieke begrippen en rechtstaal, terwijl wij niets te maken hebben met de praktische situatie die hen bezielde. Wij hebben een recht nodig op basis van functies en niet op basis van lichamen. Er moet een juridisch denken ontstaan dat het hele sociale, economische en technische leven erbij betrekt. Spengler doet een voorstel voor het soort opleiding dat nieuwe juristen zouden moeten volgen: 1. directe, uitgebreide praktische ervaring in het economisch leven, 2. accurate kennis van de rechtsgeschiedenis van het Westen, 3. kennis van de relatie praktijk en theorie bij het antieke recht.

§ 1

Spengler bespreekt een tegenstelling tussen late cultuur en precultuur. Hij doet dit aan de hand van de tegenstelling die rond 1500 voor Christus bestaat tussen de Myceense wereld, die aan het begin van een nieuwe cultuur staat, namelijk de antieke, en de nabijgelegen Minoïsche wereld die aan het einde van een cultuur staat, de Egyptische/Babylonische. Deze periode betreft volgens Spengler een ‘tussen de culturen’ vergelijkbaar met de periode van Karel de Grote, waarin een mengeling van faustische precultuur met daarbovenop een laagje late magische geestelijkheid duidelijk aanwezig was. Het verschil tussen de werelden van precultuur en late cultuur koppelt Spengler aan het onderscheid tussen de huisvesting van een oorspronkelijk ras, dat zijn woonstede kiest met het oog op de vruchtbaarheid van de grond en de veiligheid voor vijanden, en de huisvesting van een geciviliseerd en gecultiveerd soort mensen dat zich vestigt waar dat vanuit commercieel oogpunt goed uitkomt.

btn opener

Spengler schetst in grote lijnen de opkomst en het vergaan van de stad. De oorspronkelijke mens is volgens hem een dolend dier dat rusteloos zijn weg zoekt door het leven, een en al microkosmos, zonder huis en haard. Met de landbouw begint een diepgaande verandering: wie graaft en ploegt wil de natuur niet plunderen maar veranderen; iets planten betekent niet nemen maar voortbrengen. In de vorm van de boer wordt de mens weer plantaardig en ontdekt hij een ziel in het landschap. Dit levensgevoel komt sterk tot uitdrukking in de gestalte van de boerenhoeve, die zelf een plant is en met zijn wortels diep in eigen bodem drijft. Deze ontwikkeling is de voorwaarde voor cultuur, die op haar beurt plantaardig uit een moederlandschap opgroeit en de psychische verbondenheid van de mens met de grond nogmaals verdiept. Wat voor de boer zijn huis is, is voor de cultuurmens de stad. Ook de stad is een plantaardig wezen. Pas de civilisatie met haar metropolen ontkent deze wortels van het zielenleven en snijdt zich ervan los. De geciviliseerde mens, de intellectuele nomade, is weer een en al microkosmos, totaal ontheemd, geestelijk vrij zoals de jagers en herders dat fysiek waren. Alle grote culturen zijn stadsculturen, de hogere mens is een stedenbouwend dier. Dit is het eigenlijke criterium van de wereldgeschiedenis: de geschiedenis van de hoge culturen berust op het oerfenomeen van de stad. De stad is een plaats van waaruit de mens voortaan het land als omgeving beleeft, als iets anders en ondergeschikts. Zij vormt een eigen zielsgemeenschap en vanaf de komst van de stad bestaan er twee levenswijzen, de ene erbinnen en de andere erbuiten: burger versus boer.

Kernbegrippen bij Boek 2 – Hoofdstuk 2 KERNBEGRIPPEN BIJ BOEK 2 – HOOFDSTUK 2
  • B2 H2 De stad en de (oer)standen icon plus

    De stad en de (oer)standen (b2: H2, H4)

    De organische ontwikkeling van twee aan elkaar verwante fenomenen zijn volgens Spengler doorslaggevend in de ontwikkeling van een hoge cultuur: de stad en de stand. Een hoge cultuur ontstaat vanuit het platteland en het dorp, begint haar bloeiperiode met de opkomst van steden, bereikt haar hoogtepunt met de hoofdstad en gaat ten onder in de wereldstad. Parralel aan deze ontwikkeling verheffen in de beginperiode van een cultuur de oerstanden adel en priesterschap zich boven de boerenstand, komt in de late periode van een cultuur de burgerij op als stand tegenover de eerdere drie, en gaat uiteindelijk ten tijde van civilisatie iedereen over tot het fellahdom. Vanuit de fenomenen stad en stand ziet de interne, organische ontwikkeling van een cultuur er als volgt uit:

    De verbintenis van de boer met het land vormt de voorwaarde voor een cultuur, die altijd in relatie tot een bepaald landschap ontstaat. Een cultuur vangt echter pas werkelijk aan wanneer adel en priesterschap zich boven het boerenleven verheffen. Met deze standen komt er een nieuwe bezieling in het plattelandsleven, die haar politiek (adel) en religieus (priesterschap) een ongekende symbolische diepgang verleent. Vanwege deze symbolische verdieping en vereniging noemt Spengler deze standen de oerstanden. De adel is het levende symbool van de tijd, het bestaan, het lot, bloed, ras en tact. Het is een innerlijk bezit dat generatie op generatie het lot van de geschiedenis bepaalt en leeft. Het priesterschap is het levend symbool van de ruimte, het wakker-zijn, de causaliteit en het verstand. Priesters leven in een ahistorische wereld van waarheden. Zij vormen groepen op basis van principes en overtuigingen, die men via vorming en scholing kan toe-eigenen of verwerpen omwille van andere principes en overtuigingen. De bijbehorende huisvestingen van de burcht en de kathedraal beginnen de dorpse omgeving te beïnvloeden, en maken de overgang van dorp naar stad mogelijk. De stad vormt al gauw het centrum van een cultuur, en naarmate de cultuur zich verder ontwikkelt worden de steden steeds bepalender. In de steden worden de grote stijlen geschapen en met de komst van het fenomeen hoofdstad wordt alle politiek en economie een louter stedelijke zaak, die vanuit het platteland niet wordt begrepen en waaraan zij moeten gehoorzamen.

    Met de groei van de stad komt ook de zogeheten ‘burgerij’ op, die zich zowel aan de oerstanden als aan de boerenstand opponeert. Spengler noemt de burgerij ook wel de ‘derde stand’ genoemd omdat hij de boerenstand soms wel, soms niet meerekent. Het is in wezen een negatieve stand, die geen eigen positieve eenheid of inhoud heeft, maar enkel vorm krijgt in oppositie met de boerenstand, adel en priesterschap, boven wie hij zich met zijn stadse intelligentie verheven voelt. In deze stand staat de idee van persoonlijke vrijheid centraal. Deze vrijheid is een vrij willen zijn van al het land en traditie-gebondende van de cultuur. De burgerij drukt zich uit in de nivellerende en rationalisme taal van de gelijkheid, en verwerpt alle verschillen die niet door de rede en het praktisch nut gerechtvaardigd zijn.

    Naarmate de cultuur overgaat in civilisatie wordt de burgerij de grootste stand en verandert de hoofdstad in een wereldstad. De stad komt los van het landschap en wil haar eigen wereld vormen. Waar de boer, de vroege adel en het vroege priesterschap dichtbij het kosmische stonden en vanuit bezieling de wereld vormgaf, leeft de kosmopoliet los van alle bezieling als een ontwortelde, intelligente en vrije geest voort – als puur gespannen wakker-zijn. De geest (de geleerde), en voornamelijk het geld (de zakenman) nemen de macht over van de adel en het priesterschap. De geestelijke onvruchtbaarheid in de wereldstad – de onmogelijkheid nog iets van culturele waarde te scheppen – spiegelt zich in de onvruchtbaarheid van de stadsbewoners: ze willen geen kinderen meer. De onbezielde mens wordt na de voltooiing van civilisatie volgens Spengler weer een ahistorische, vormeloze massa van nomaden die overal en tegelijkertijd nergens thuis zijn. Hij noemt deze mensen fellahs, naar het Arabische boerenleven toen de magische cultuur was voltooid.

Het boerenleven wordt vaak geromantiseerd. Programma’s als Boer zoekt vrouw en aantrekkelijke Campina-reclames spreken wat dat betreft boekdelen. Maar het leven op het platteland is lang niet zo idyllisch als we ons dat vaak voorstellen. De boer staat anno 2018 in dienst van een hysterische wereldeconomie en dient voornamelijk als voeder van de moderne stadsbewoner. Dat is een gevaar. Zoals Spengler in De ondergang van het Avondland op verschillende manieren voor het voetlicht brengt: voor een vitale samenleving is binding met de grond van levensbelang. Tim van der Meulen, Joris Peereboom en Kurt Kooiman leggen in dit artikel uit wat Spengler hiermee bedoelt. 

Spenglerlab_4.jpg

Spenglerlab *

Studenten master Filosofie van cultuur en bestuur

Lees deze bijdrage

Sebastiaan Crul en David van Overbeek, studenten van het Spenglerlab, interviewen Spengler. Over het denken in termen van geld en de financialisering van onze samenleving.

Spenglerlab_4.jpg

Spenglerlab *

Studenten master Filosofie van cultuur en bestuur

Lees deze bijdrage