De wereld zoals die voor het magisch wakker-zijn ligt uitgestrekt heeft een soort uitgebreidheid die holteachtig genoemd mag worden. De wereld als holte verschilt van de weidse faustische wereld, met haar hartstochtelijke drang naar diepte en verte, en net zoveel van de antieke wereld als optelsom van lichamelijke dingen. In de oudheid kennen we de tegenstelling tussen stof en vorm, in het Westen die tussen kracht en massa. In de oudheid verliest de spanning zich in het kleine en in de details, terwijl ze zich in het Westen ontlaadt in het karakter van het werk. In de wereldholte daarentegen blijft ze hangen, in een onbesliste op- en neergaande worsteling, en verheft zich daarmee tot dat oerdualisme waarvan de magische wereld in duizend-en-een en toch steeds dezelfde vormen is verhuld. De belangrijkste tegenstelling in dit oerdualisme is die tussen geest en ziel, die alle religie en wereldbeschouwingen van de magische cultuur vormt en leidt. De ziel is altijd op een of andere manier verwant met het lichaam en het aardse, met het ondermaanse, het kwaad, de duisternis. De geest behoort tot het goddelijke, tot het boven en tot het licht. Hij bewerkstelligt in de mens, als hij neerdaalt, het heldendom, de heilige toorn, het inzicht van de rechter die een oordeel velt en alle mogelijke soorten profetie en extase. Als lichaam en ziel behoort de magische mens alleen zichzelf toe, maar er woont iets anders, vreemds en hogers in hem, en daarom voelt hij zich met al zijn inzichten en overtuigingen slechts onderdeel van een consensus, die uit het goddelijke ontstaat en de mogelijkheid uitsluit van een ‘ik’ dat eigen waardeoordelen velt. Terwijl de faustische mens een ik is, een op zichzelf aangewezen macht, die in laatste instantie over het oneindige beslist, en terwijl de apollinische mens als één soma onder vele voor zichzelf instaat, is de magische mens met zijn geestelijk bestaan slechts een bestanddeel van een geestelijk ‘wij’.
Waarheid is voor de magische mens dan ook iets anders dan voor ons. Al onze kennismethoden, die op een eigen individueel oordeel berusten, zijn in zijn ogen waanzin en verblinding, en de wetenschappelijke resultaten daarvan het werk van de Boze, die de geest heeft verward en misleid omtrent zijn capaciteiten en doeleinden. Aan een eigen wil zelfs maar denken is zinloos, want ‘wil’ en gedachte zijn in de mens al uitwerkingen die de godheid op hem heeft. Waarheid is wat vanuit de goddelijke geest vorm krijgt in een consensus. Hieruit volgt de idee van een goddelijke bemiddelaar – de Logos – die contact maakt met het menselijke wezen.
De wereld van de magische mens is vervuld van een sprookjesachtige stemming en over alles ligt een schemerachtig, holteachtig licht, dat voortdurend door een spookachtige nacht dreigt te worden verslonden. De verhalen waarin dit tot uitdrukking komt waren geen dichtkunst maar werkelijkheid, en de enige wereld waarin men bij voortduring leefde.