Uit het ‘waar’ volgt het ‘wanneer’ van de magische ziel. Niet alleen het wereldruim, ook de wereldtijd is holteachtig. De magische mens ervaart tijd in relatie tot een begin en een einde van ‘deze dagen’, die onomstotelijk vaststaan en waartussen het menselijk bestaan een van oorsprong af bepaalde plaats inneemt. Daaruit volgt een innerlijke, echt magische zekerheid: dat alles ‘zijn tijd’ heeft, vanaf het neerdalen van de verlosser, waarvan het uur in de oude teksten geschreven stond, tot de kleinste alledaagse bezigheden, waarbij vergeleken de faustische gehaastheid zinloos en onbegrijpelijk wordt. Het holtegevoel vergt een overzienbare geschiedenis met een begin en een einde van de wereld, die tevens begin en einde van de mensheid zijn. Een geschiedenis als de daden van een machtige god-tovenaar, en daartussenin, gevangen binnen de grenzen van een voorbestemde periode, de worsteling van het licht met de duisternis, waarin de mens met geest en ziel verwikkeld is.
De wereldbeschouwing van de magische mens valt uiteen in drie grote periodes: ontstaan, ontwikkeling en ondergang van de wereld. Het specifiek magische gevoel van tijd en ruimte leidt tot een volstrekt uniek soort vroomheid, die ook holteachtig mag worden genoemd, een willoze overgave: islam. Dit is een Arabisch woord dat ook weergeeft hoe Jezus en elke andere geniale religieuze persoonlijkheid in deze cultuur op de voorgrond trad. Islam is de onmogelijkheid van een ik als vrije macht tegenover het goddelijke, zoals de faustische cultuur dat wel kent. Het magisch wakker-zijn is louter het schouwtoneel van een strijd tussen beide machten en geenszins een macht op zich. Er is ook geen allesoverheersend geheel van oorzaak en gevolg, maar slechts één oorzaak die direct aan alle zichtbare gevolgen ten grondslag ligt, namelijk de godheid, die zelf geen beweeggronden meer heeft voor haar handelingen. Dit basisgevoel mondt uit in de puur magische idee van de genade, die haaks staat op de biecht in faustische zin. Genade is de substantiële inblazing van iets goddelijks in de menselijke, eveneens substantiële geest. Het Arabische idee komt het sterkst naar voren in het boek Job, in degene die erin slaagt de zuivere islam te bereiken, terwijl zijn vrienden twijfelen.