Tweehonderd jaar na het puritanisme is de mechanistische wereldvisie op haar hoogtepunt. Zij vormt de religie van deze tijd. Elke grote cultuur begint met een reusachtig thema, dat oprijst uit het stedeloze platteland, in de steden met hun kunsten en denkwijzen veelstemmig wordt doorgevoerd en in de wereldsteden in de finale van het materialisme wegsterft. Maar zelfs de laatste akkoorden staan nog strikt in de toonsoort van het geheel. Er bestaan per cultuur vormen van materialisme die niets anders zijn dan de oorspronkelijke mythische vormenrijkdom, maar dan mechanistisch opgevat, met aftrek van al het beleefde en geschouwde. Het zijn allemaal manifestaties van het superioriteitsgevoel van de grootstedelijke geest.
Het faustische materialisme in engere zin, waarin de technische wereldbeschouwing haar voltooiing heeft bereikt, is iets volslagen unieks. De hele wereld als dynamisch systeem, exact, mathematisch van aard, met behulp van experimenten tot de laatste oorzaken bloot te leggen en in getallen te vatten, zodat de mens haar kan beheersen: daarin verschilt deze terugkeer naar de natuur van alle andere. Weten is deugd – dat geloofden ook Confucius, Boeddha en Socrates. Weten is macht – dat heeft alleen binnen de Europees-Amerikanse civilisatie zin. Bij ons is theorie altijd werkhypothese, erop gericht de opgedane kennis ergens voor te gebruiken.
Het materialisme zou niet compleet zijn zonder de behoefte de geestelijke spanning van tijd tot tijd weer van zich af te zetten, zich over te geven aan mythische stemmingen en een of andere cultische handeling te verrichten, om ter verpozing te genieten van de charme die uitgaat van het irrationele, wezensveemde, zonderlinge en als het moet zelfs onnozele. Wat daarop volgt noemt Spengler de tweede religiositeit. Zij verschijnt in alle civilisaties zodra deze tot volledige ontplooiing zijn gekomen. Dit is de noodzakelijke tegenhanger van het caesarisme, de definitieve politieke constitutie van late civilisaties. De tweede religiositeit bevat, alleen anders beleefd en uitgedrukt, weer de bestanddelen van de eerste, echte en vroege religiositeit. Eerst vervaagt het rationalisme, dan komen de vormen van de vroege periode tevoorschijn, en uiteindelijk dringt de hele wereld van de primitieve religie die voor de grote vormen van het vroege geloof was teruggeweken zich weer met kracht op.
Elke verlichting schrijdt voort van een grenzeloos verstandsoptimisme naar een absoluut scepticisme. Daarmee zijn de mogelijkheden van de fysica als het kritisch begrijpen van de wereld uitgeput en steekt de honger naar metafysica weer de kop op. Deze honger zal bij het volk en niet in intellectuele kringen ontstaan. Spengler haalt voorbeelden uit de antieke, Chinese en Indiase cultuur aan. Uit de tweede religiositeit vloeien ten slotte de fellahreligies voort, waarin de tegenstelling tussen grootsteedse en provinciaalse vroomheid evenals die tussen primitieve en hoge cultuur weer is verdwenen. Religie wordt ahistorisch: waar ooit enkele jaren enorme betekenis konden hebben, hebben nu honderden jaren achtereen geen betekenis meer.