btn opener
Standen verheffen soorten leven tot een grote symboliek, soorten waarin de geschiedenis van de culturen haar beslag krijgt. Alleen al het scherp omlijnde type van de boer aan het begin is iets nieuws. Pas vanuit het gevoel ten diepste anders te zijn dan de symbolische soorten leven adel en priesterschap, is dit leven een stand geworden, de voedende stand in de volle betekenis van het woord, namelijk de wortel van de grote plant cultuur. Deze stand voedt met eten maar ook met zijn eigen bloed de adel en het priesterschap.
De adel, een en al plant, gaat overal uit van het land als zijn oereigendom, waarmee hij vast is vergroeid. De adel heeft de vorm van het geslacht, waarin ook de ‘andere’ geschiedenis, die van de vrouw tot uitdrukking komt. Daartegenover staat de stijl van het priesterschap, die de ruimtebeleving van een cultuur uitdrukt.
De in elke microkosmos aanwezige tegenspraak tussen bestaan en wakker-zijn zet met innerlijke noodzaak de beide standen tegen elkaar op. Geestelijke en wereldlijke macht zijn zulke verschillende grootheden dat verzoening of zelfs maar wederzijds begrip onmogelijk lijkt. In de faustische cultuur is dit conflict tot een wereldhistorische uitbarsting gekomen in de grote strijd tussen kerk en staat. In China stond de tao borg voor de suprematie van de adel, in India stond de tot in het oneindige vervagende ruimte borg voor de suprematie van het priesterschap. Binnen de Arabische cultuur leidde het magische wereldgevoel onmiddellijk tot aanpassing van het zichtbare wereldlijke verband van de rechtgelovigen aan de grote geestelijke consensus.
In de strijd tussen adel en priesterschap komt de voorwaardelijkheid van het wakker-zijn tot uitdrukking, die onafhankelijk van het bestaan zou willen zijn maar dit niet kan zijn. De oorlog hoort in de wereld van tijd en geschiedenis thuis. Een strijdende kerk stapt dus uit het rijk van de waarheden over in dat van de feiten, wordt een element binnen de rassengeschiedenis en raakt volledig onderworpen aan de vormkracht van de politieke kant van het leven; zij offert geloofsbeginselen voor wereldlijke voordelen en sluit bondgenootschappen met ketters en heidenen tegen rechtgelovige machten.
In deze strijd voegt zich later de burgerlijke stand, die met de idee van de persoonlijke vrijheid velen van het platteland naar de stad toe zal trekken. Deze idee is van origine niet politiek, maar brengt het feit tot uitdrukking dat binnen de stadsmuren aan de plantaardige verbondenheid met het land een einde komt. Alles wat in late cultuurperiodes onder de naam vrijheid aan geestelijke, sociale en nationale bewegingen tevoorschijn komt, kan tot dit ene oerfeit van het vrij-zijn van het land herleid worden. Deze vrijheid heeft daarom in essentie altijd iets negatiefs. Het begrip derde stand is louter als tegenspraak met adel, priesterschap en boerenstand een eenheid en dus inhoudelijk helemaal niet te definiëren; het heeft geen eigen zedelijkheid en symboliek. Uit protest tegen de oeroude symbolen van het met de aarde verbonden leven stelt de stad tegenover de geboorteadel de begrippen geldadel en geestesadel. Daarmee komt de geschiedenis van de standen tot een meer of minder gewelddadig einde. Het puur willen leven in vrijheid, zonder wortels, behaalt de overwinning over de grote bindende cultuursymbolen, die het nu totaal door de stad beheerste mensdom niet meer begrijpt of verdraagt.
De burgerstand is eigenlijk geen echte stand, maar het protest in standmatige vorm tegen het standsbegrip, tegen de symbolische vorm van het leven in het algemeen. Hij verwerpt alle verschillen die niet door de rede en het praktisch nut gerechtvaardigd zijn, maar niettemin ‘betekent’ hij zelf iets: hij is het stadsleven als stand in tegenstelling tot het landleven; hij is de vrijheid als stand tegenover de verbondenheid. Dit begrip treft men in de civilisatie aan en wordt gevolgd door de vierde stand – de massa – die de cultuur met haar gegroeide vormen principieel afwijst. Zo is de vierde, vormeloze stand, de uitdrukking van de geschiedenis die overgaat in wat geen geschiedenis meer heeft. De massa is het einde, het radicale niets.