In Rome heeft de sterke en gelukkige vorm van de staat, zoals die rond 340 was bereikt, de sociale revolutie binnen de grondwettige perken gehouden. Vanaf 287 was de staatsvorm een gegeven om politiek mee te bedrijven, en wel in een wereld waarin alleen nog de grote randstaten Rome, Carthago, Macedonië, Syrië en Egypte serieus meetelden; zij liepen niet langer het gevaar het object te worden van ‘volksrechten’, en juist die zekerheid vormde de basis waarop het enige volk dat in vorm was gebleven kon opgroeien. Zij hadden een ras en tuchtkring, en in de senaat kwam een kleine groep leiders op, de princeps en clarissimus. Het is deze klasse die voor de laatste grote Romeinse periode in de antieke geschiedenis heeft gezorgd. Zij stuurde de Romeinse massa in een baan.
Aan de andere kant was de uitkomst van de revolutie ondanks alles de emancipatie van het geld, dat sindsdien de dienst uitmaakte. Wat zich hier populus noemde werd hoe langer hoe meer een werktuig in handen van de grote vermogens, en het vergde heel de tactische superioriteit van de regeringskringen om in het plebs een tegenwicht overeind te houden. Hierdoor werd het bloed nog een tijdje hoog gehouden tegen de massa. Vanaf de overwinning op Hannibal en de mogelijkheid via geld het plebs in te zetten in oorlog en ridderzaken, ofwel door het ontstaan van de georganiseerde geldaristocratie, de equites, werd het geld ook voor de regering het ultieme middel om haar politiek voort te zetten. Toen de Scipio’s en hun familieclan niet langer de toonaangevende macht vormden, resteerde er alleen nog een private politiek van individuen die zonder scrupules hun belangen nastreefden en voor wie de orbis terrarum een willoze buit was. Ook in Engeland is de revolutie van de massa lange tijd in goede banen geleid door de adel.
De uitkomst van het revolutionaire tijdsgewricht en de basisvorm van de continentale staten aan het begin van de westerse civilisatie is de ‘constitutionele monarchie’, waarvan de republiek de uiterste mogelijkheid lijkt te zijn. De republiek is geen opzichzelfstaande vorm, maar het tegendeel van de monarchie, in vormen die aan de monarchie ontleend zijn. Het is de poging het historische en genealogische principe dat eigen is aan de faustische mens, in zichzelf te onderdrukken. Het vrijheidsbegrip van de stad – vrij zijn van iets – vernauwt zich tot een louter antidynastieke betekenis. Tot de essentie van een dergelijke negatie behoort onvermijdelijk een overwicht van de theorie. In plaats van het onvoorziene, het toeval van sterke persoonlijkheden en onverwachte omstandigheden moet de causaliteit heersen, tijdloos, rechtvaardig, altijd hetzelfde verstandelijke verband tussen oorzaak en gevolg.
Het is echter typerend dat geen enkele grondwetstekst het geld als politieke factor kent. Wat er wel in staat is allemaal puur theorie. Deze tweespalt tussen theorie en geld in de aard van de constitutionele monarchie valt niet op te heffen. Hier staan werkelijkheid en ideeën, arbeid en kritiek tegenover elkaar, en de onderlinge frictie is wat de doorsnee-intellectueel als binnenlandse politiek beschouwt. Alleen in Engeland hield het ras zich staande tegenover het principe, en bleven eenvormige regeringsgewoontes bewaard. In de schepping van Bismarck heeft Duitsland eenzelfde sterke vorm ontwikkeld, zij het een die diametraal is tegengesteld aan de Engelse. Hier ligt volgens Spengler de oorsprong van het socialisme. De officier en de ambtenaar werden in Bismarcks schepping tot perfectie opgekweekt, maar de opgaaf om het bijbehorende politieke type te kweken werd niet gezien en zo verviel deze vorm tot een laag niveau toen Bismarck als persoonlijkheid van het toneel verdween.
Het parlementarisme vormt geen hoogtepunt, zoals de absolute polis en de barokstaat, maar een korte overgang van de late cultuurperiode met haar uitgerijpte vormen naar het tijdperk van de grote individuen te midden van een vormloos geworden wereld. De non-stand valt zodra ze haar algemene rechten verwerft weer uiteen in natuurlijke belangengroepen. En zodra de vorm niet meer de aantrekkingskracht heeft van een jong ideaal, waarvoor men de straat opgaat en barricades opwerpt, duiken er buitenparlementaire middelen op om ondanks stemgedrag en ook zonder het in stemming te brengen doelen te bereiken, waaronder het geld, de economische druk, en vooral de staking.