Daarmee heeft het tijdperk van de reusachtige conflicten waarin we ons thans bevinden zijn intrede gedaan. Het is de overgang van napoleonisme naar caesarisme, een algemeen ontwikkelingsstadium dat op zijn minst tweehonderd jaar duurt en dat in alle culturen valt aan te wijzen. Naarmate de naties niet langer politiek in vorm zijn, krijgt de wilskrachtige privépersoon, die politiek actief wil zijn, tot elke prijs macht wil bezitten en door zijn uitstraling het lot van hele volken en culturen bepaalt, hoe langer hoe meer mogelijkheden. Geen andere periode vertoont zo duidelijk het wereldhistorische alternatief: grote vorm of grote individuele machten. Voor de gesanctioneerde traditie, die het zonder het genie kan stellen omdat ze zelf kosmische kracht in hoogste potentie is, treedt nu het toeval van grote feitenmensen in de plaats; het toeval van hun opkomst brengt een zwak volk, zoals de Macedoniërs, in één klap aan het hoofd van de reeks gebeurtenissen, en het toeval van hun dood kan de wereld met zijn op persoonlijkheid gebaseerde stabiele orde abrupt in chaos storten, zoals blijkt uit de moord op Caesar. De periode van de fronde, van de Ming-Chu, van de vroege tyrannis, waarin men niet in vorm was maar om de vorm vocht, heeft telkens een reeks grote figuren voortgebracht die boven alle beperkingen van een ambt uitgroeiden. De wending van cultuur naar civilisatie doet dit nogmaals in de vorm van het napoleonisme, dat de aanloop vormt tot het tijdperk van volslagen historische vormloosheid.
Spengler bespreekt de manieren waarop dit punt in de verschillende culturen (antieke, magische, Egyptische) volgens hun staatsvormen bereikt wordt. Voor ons is het tijdperk van de strijdende staten begonnen met Napoleon en de dwangmaatregelen die hij heeft getroffen. In zijn hoofd is voor het eerst de gedachte aan een militaire en tevens door het volk gedragen wereldheerschappij opgekomen. Sinds Napoleon staan permanent honderdduizenden, op het laatst miljoenen mannen marsklaar en liggen er enorme vloten, die elke tien jaar worden vernieuwd, in de havens. Het is een oorlog zonder oorlog, een oorlog in de vorm van een wapenwedloop, een oorlog van getallen, van tempo, van techniek, en de diplomatieke onderhandelingen vinden niet plaats tussen het ene en het andere hof, maar tussen het ene en het andere hoofdkwartier. Met de Wereldoorlog is dit voorbij. Voor de staande legers zullen nu geleidelijk beroepslegers van vrijwillige en krijgslustige soldaten in de plaats treden, voor de miljoenen weer honderdduizenden, maar juist daardoor zal deze tweede eeuw daadwerkelijk die van de strijdende staten zijn. Deze zijn geen substituut voor de oorlog, maar willen de oorlog.
Dat te midden van deze catastrofen vol bloed en ontzetting telkens weer de roep klinkt om verzoening tussen de volkeren en om vrede op aarde, is als achtergrond en echo van een groots gebeuren zo noodzakelijk dat we het bestaan ervan ook moeten aannemen waar niets is overgeleverd dat in die richting wijst. In verschillende culturen klonk deze roep, maar altijd zonder succes. Voor de hardheid van dit feit is geen uitvlucht mogelijk. De vredesconferentie in Den Haag van 1907 was het voorspel voor de Wereldoorlog, die in Washington van 1921 zal het voorspel zijn van een nieuwe oorlog. Het gaat om de moeilijkste tijd die de geschiedenis van een hoge cultuur kent. Het laatste ras in vorm, de laatste levende traditie, de laatste leider die beide achter zich weet te krijgen gaan als winnaars over de eindstreep.