Dit is de ene, talige kant van het grote feit ‘democratie’. Wat ons nog te doen staat, aldus Spengler, is de andere en doorslaggevende kant, die van het ras te bekijken. De democratie zou in hoofden en op papier zijn gebleven als er onder haar voorvechters geen echte heersersnaturen waren geweest, voor wie het volk niets dan object en de idealen niets dan middelen waren, hoe weinig ze zich daarvan ook bewust waren. Uiteindelijk komt het op leiderschap aan, dat zelf bepaalt wat het doet.
Zo blijft ook het ideale grondrecht van de westerse constituties, het fundamentele recht van de massa om haar vertegenwoordigers vrij te kiezen, puur theorie, want in werkelijkheid rekruteert elke ontwikkelde institutie zelf haar medewerkers. Zelfbeschikkingsrecht van het volk is een holle frase: in feite gaat met elk algemeen kiesrecht de oorspronkelijke betekenis van het kiezen binnen de kortste keren teloor. Het leidt ertoe dat leiders de publieke opinie steeds meer als een wapen tegen elkaar opnemen. Juist daarom drijft een onweerstaanbare tendens elke democratie verder op deze weg die naar haar zelfopheffing leidt. Het betreft hier niet zozeer moreel verval, het is de moraal zelf, de ethiek van de rijpe democratie die met een door het lot gewilde noodzakelijkheid zulke vormen aanneemt. Binnen een dictatuur van het geld kan de inzet van geld niet als verval worden aangemerkt.
Tot deze tendensen behoort behalve geld ook invloed op de rechtspraak. En terwijl in de oudheid, bovenal op het Forum Romanum, de volksmassa bijeen werd gedreven tot een zichtbaar en compact lichaam, om haar te dwingen van haar rechten dat gebruik te maken dat men wilde, schiep de Europees-Amerikaanse politiek ‘gelijktijdig’ door de pers een krachtenveld van intellectuele en financiële spanningen dat zich uitstrekt over de hele aarde en waarin ieder individu zonder het te beseffen is ingeschakeld, zodat hij moet denken, willen en handelen zoals ergens in de verte een heersende persoonlijkheid doelmatig acht. De perscampagne ontstond als voortzetting – of voorbereiding – van de oorlog met andere middelen, en haar strategie van voorpostengevechten, schijnmanoeuvres, overvallen, stormaanvallen werd gedurende de negentiende eeuw zo ver doorgevoerd, dat een oorlog al verloren kon zijn voordat er een schot gelost is – omdat de pers hem inmiddels heeft gewonnen.
Vandaag de dag zijn we zo afgemat door het bombardement van deze geestelijke artillerie dat we geen verzet meer bieden en dat bijna niemand nog genoeg innerlijke afstand weet te bewaren om het onheilspellende van dit schouwspel helder voor ogen te krijgen. Het volk leest de ene krant, ‘zijn’ krant, die in miljoenen exemplaren dagelijks alle huizen binnendringt, de geesten van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat in haar ban houdt. Wat is waarheid? Voor de massa wat men voortdurend leest en hoort. Wat de pers wil is waar. Met de politieke pers hangt de behoefte aan algemene ontwikkeling door het onderwijs samen, die in de oudheid totaal ontbrak. Daarin schuilt een volstrekt onbewuste drang om de massa als object van partijpolitiek naar het machtsmiddel van de krant toe te leiden. Wie heeft leren lezen valt ten prooi aan hun macht, en in plaats van de gedroomde zelfbeschikking wordt er in de late democratie in radicale zin beschikt over de volkeren door de machten waaraan het gedrukte woord gehoorzaamt. Eerst kritiseerde men de censuur. Nu gaat de massa rustig haars weegs; zij heeft deze vrijheid definitief veroverd, maar op de achtergrond bestrijden de nieuwe machten elkaar door de pers op te kopen. Het geld triomfeert ook hier en dwingt de vrije geesten in zijn dienst; enkel wanneer de intellectuelen zeggen wat door de machthebbers aangewend kan worden, krijgen zij een stem in de pers.
Dan komt het einde van de democratie. Terwijl in de wereld van de waarheid het bewijs doorslaggevend is, is in de feitenwereld succes doorslaggevend. Door het geld vernietigt de democratie zichzelf, nadat het geld de geest heeft vernietigd. Juist omdat alle idealistische dromen zijn vervlogen ontwaakt eindelijk een diep verlangen naar alles wat nog van oude, edele tradities leeft. Men is de geldeconomie tot walgens toe moe. Men hoopt op verlossing uit een of andere hoek, op een echt geluid van eer en ridderlijkheid, van innerlijke adel, van zelfverloochening en plicht. Het caesarisme groeit op de bodem van de democratie, maar zijn wortels reiken tot diep in de ondergrond van het bloed en van de traditie.