Boven het plantaardige verbonden-zijn aan het natuurproces van de primitieve en dierlijke economie verheft zich het economisch denken dat de grond bewerkt, het vee temt, de dingen omvormt, veredelt, ruilt en duizend-en-een middelen en methodes verzint om de levensstandaard te verhogen en de afhankelijkheid van de omringende wereld om te zetten in macht over zijn omgeving.
Tegenover de producerende economie komt een veroverend soort economie te staan, die zich van de eerste als van een object bedient, zich door haar laat voeden, haar schatplichtig maakt of berooft: de handel. Aanvankelijk zijn politiek en handel onlosmakelijk met elkaar verbonden, beide heerszuchtig. Politiek en handel in ontwikkelde vorm – de kunst om door superioriteit op geestelijk vlak zakelijk meer succes te hebben dan de tegenstander – zijn beide een vervanging van de oorlog door andere middelen. Ondanks een grote mate van overeenstemming in vorm verschillen economisch en politiek denken wat betreft hun richting en daarmee op tactisch gebied volledig van elkaar.
Aan het begin van een hoge cultuur gaat het economisch leven onbewust zijn gang, terwijl het politieke leven en religieuze beleven een vaste plek en richting hebben. Met de opkomst van de stad nemen geld en geest de historische leiding van de standen over. Een koele burgerlijke overzichtelijkheid komt in de plaats van het heldhaftige en het heilige. Nauwelijks nog door een symbolische kracht van elkaar gescheiden, dringen vanaf dat moment politiek en economisch leven, religieuze en wetenschappelijke kennis zich aan elkaar op, raken elkaar en raken met elkaar vermengd. Elementaire economische factoren treden aan de oppervlakte en drijven de spot met de overblijfselen van vormvolle politiek.
Spengler schetst een beeld van de morfologie van de economische geschiedenis. De menselijke oereconomie verandert, evenals die van plant en dier, in biologische tijdspannen van vorm. Iets heel anders is de strikt gevormde en wat tempo en duur betreft scherp omlijnde economische geschiedenis van de hoge culturen, die elk afzonderlijk hun eigen economische stijl hebben. Bij het leenstelsel hoort de economie van het stedeloze land. Met de vanuit de steden bestuurde staat verschijnt de stedelijke economie van het geld, die met het aanbreken van elke civilisatie op haar beurt uitgroeit tot een dictatuur van het geld. Tegen de achtergrond van het dorp blijft een volledig primitieve, nauwelijks door de cultuur beïnvloede situatie bestaan, waarop de stedelijke economie neerkijkt. Uiteindelijk luidt de wereldstad het tijdperk in van een geciviliseerde wereldeconomie. Tegenover deze economische beweging zijn de mensen als economische klasse in vorm, zoals ze dat tegenover de wereldgeschiedenis als politieke stand zijn. Ieder individu heeft een economische functie binnen de economische orde, zoals het binnen de maatschappij een bepaalde positie inneemt.
Net als bij alles wat tot de politiek en tot het leven in het algemeen behoort zijn er ook in de producerende, verwerkende en distribuerende economieën leidinggevende subjecten enerzijds en objecten anderzijds: groepen die voorschrijven, beslissen, organiseren, uitdenken en andere die alleen mogen uitvoeren. Economisch gezien bestaat er geen arbeidersklasse, dat is een uitvinding van theoretici. In werkelijkheid is er een onafzienbaar aantal activiteiten van puur dienende aard.