Boek 2 – Hoofdstuk 5 SAMENVATTING BIJ BOEK 2 – HOOFDSTUK 5

Hoofdstuk 5: De vormenwereld van het economisch leven

btn opener

Economisch denken en handelen vormen, net als politiek denken en handelen, een kant van het leven. Ons huidige begrip van economie is volgens Spengler opgebouwd uit specifiek Engelse veronderstellingen. De machine-industrie, die in andere culturen volstrekt onbekend is, staat daarbij als vanzelfsprekend centraal en beheerst heel de begripsvorming en de afleiding van zogenaamde wetten, zonder dat men beseft wat dit betekent. De scheppers van dit model zijn Hume en Smith, en zelfs hun tegenstander, Marx, is erdoor bepaald. Het gaat van Smith tot Marx om pure zelfanalyse van het economische denken van één cultuur, en dan ook nog in één ontwikkelingsstadium. Deze analyse is door en door rationalistisch en gaat dus uit van de materie en haar condities, van noden en prikkels, en niet van de ziel van de geslachten, standen, volkeren en hun vormgevend vermogen. Het is een systematische methode met de idealistische ambitie de enig juiste methode van ‘de’ economie te ontwikkelen. De economie heeft echter geen systeem maar een fysionomie. Om het geheim van haar innerlijke vorm, van haar ziel te doorgronden, is fysionomische tact vereist. Dat is volgens Spengler een nieuwe, Duitse opvatting van economie, voorbij kapitalisme en socialisme.

Het leven heeft een politieke en een economische manier om voor de geschiedenis in vorm te zijn. Het leven wil zich in stand houden (economie) en zich doen gelden (politiek). Die manieren overlappen, ondersteunen of bestrijden elkaar, maar de politieke komt in elk geval op de eerste plaats. Het verschil in rang tussen beide blijkt uit hun verhouding tot de dood. Economisch gezien wordt het leven bedreigd, beledigd, vernederd door de honger in de ruimste zin van het woord. Hier sterft men aan iets (hongerdood), niet voor iets (heldendood). De politiek offert mensen voor een doel; zij vallen voor een idee; de economie laat hen slechts wegkwijnen. De oorlog is daarmee de schepper, de honger de vernietiger van alle grote dingen. Spengler noemt het ook wel, verwijzend naar zijn onderscheid tussen man en vrouw, de spil- en de zwaardzijdes van het bestaan. Hoe hoger de mens historisch reikt, des te verder steekt zijn politieke en religieuze wil wat symbolische diepgang en uitdrukkingskracht betreft uit boven het economisch leven.

Politiek en economie behoren beide tot de raciale kant van het leven: ook de economie betreft zeden en gewoonten en geen causale moraal. Elke beroepsgroep heeft net als elke stand een vanzelfsprekend (eer)gevoel, niet voor goed en kwaad maar voor goed en slecht. Niemand heeft deze zeden opgesteld of opgeschreven, maar ze bestaan; ze zijn net als elke standsethiek overal en te allen tijde anders en telkens alleen binnen de kring van groepsleden bindend. Religieus-ascetische grondbegrippen als ‘onzelfzuchtig’ en ‘zondeloos’ hebben binnen het economisch leven geen zin. Voor de ware heilige daarentegen, is de economie hoe dan ook zondig.

§ 2

Boven het plantaardige verbonden-zijn aan het natuurproces van de primitieve en dierlijke economie verheft zich het economisch denken dat de grond bewerkt, het vee temt, de dingen omvormt, veredelt, ruilt en duizend-en-een middelen en methodes verzint om de levensstandaard te verhogen en de afhankelijkheid van de omringende wereld om te zetten in macht over zijn omgeving.

Tegenover de producerende economie komt een veroverend soort economie te staan, die zich van de eerste als van een object bedient, zich door haar laat voeden, haar schatplichtig maakt of berooft: de handel. Aanvankelijk zijn politiek en handel onlosmakelijk met elkaar verbonden, beide heerszuchtig. Politiek en handel in ontwikkelde vorm – de kunst om door superioriteit op geestelijk vlak zakelijk meer succes te hebben dan de tegenstander – zijn beide een vervanging van de oorlog door andere middelen. Ondanks een grote mate van overeenstemming in vorm verschillen economisch en politiek denken wat betreft hun richting en daarmee op tactisch gebied volledig van elkaar.

Aan het begin van een hoge cultuur gaat het economisch leven onbewust zijn gang, terwijl het politieke leven en religieuze beleven een vaste plek en richting hebben. Met de opkomst van de stad nemen geld en geest de historische leiding van de standen over. Een koele burgerlijke overzichtelijkheid komt in de plaats van het heldhaftige en het heilige. Nauwelijks nog door een symbolische kracht van elkaar gescheiden, dringen vanaf dat moment politiek en economisch leven, religieuze en wetenschappelijke kennis zich aan elkaar op, raken elkaar en raken met elkaar vermengd. Elementaire economische factoren treden aan de oppervlakte en drijven de spot met de overblijfselen van vormvolle politiek.

Spengler schetst een beeld van de morfologie van de economische geschiedenis. De menselijke oereconomie verandert, evenals die van plant en dier, in biologische tijdspannen van vorm. Iets heel anders is de strikt gevormde en wat tempo en duur betreft scherp omlijnde economische geschiedenis van de hoge culturen, die elk afzonderlijk hun eigen economische stijl hebben. Bij het leenstelsel hoort de economie van het stedeloze land. Met de vanuit de steden bestuurde staat verschijnt de stedelijke economie van het geld, die met het aanbreken van elke civilisatie op haar beurt uitgroeit tot een dictatuur van het geld. Tegen de achtergrond van het dorp blijft een volledig primitieve, nauwelijks door de cultuur beïnvloede situatie bestaan, waarop de stedelijke economie neerkijkt. Uiteindelijk luidt de wereldstad het tijdperk in van een geciviliseerde wereldeconomie. Tegenover deze economische beweging zijn de mensen als economische klasse in vorm, zoals ze dat tegenover de wereldgeschiedenis als politieke stand zijn. Ieder individu heeft een economische functie binnen de economische orde, zoals het binnen de maatschappij een bepaalde positie inneemt.

Net als bij alles wat tot de politiek en tot het leven in het algemeen behoort zijn er ook in de producerende, verwerkende en distribuerende economieën leidinggevende subjecten enerzijds en objecten anderzijds: groepen die voorschrijven, beslissen, organiseren, uitdenken en andere die alleen mogen uitvoeren. Economisch gezien bestaat er geen arbeidersklasse, dat is een uitvinding van theoretici. In werkelijkheid is er een onafzienbaar aantal activiteiten van puur dienende aard.

btn opener

Met het aanbreken van elke vroege cultuurperiode begint een economisch leven dat vaste vorm heeft aangenomen. De bevolking leidt een boerenleven in het open veld. Wat tegen het dorp, de burcht, de palts, het klooster, het tempelterrein afsteekt is dan nog geen stad maar een markt, niets dan een trefpunt van boerenbelangen. In deze boereneconomie produceert en verbruikt iedereen zijn goederen. Een boer drijft ‘zijn’ koe naar de markt, een vrouw bewaart ‘haar’ sieraden in het kistje. Men is ‘gegoed’. Goederen worden door het leven op hun waarde geschat, volgens een glijdende, gevoelde schaal die is afgestemd op het ogenblik. Er bestaat geen waardebegrip noch een algemeen goed waaraan de rest wordt afgemeten: ook goud en munten zijn niets dan goederen. In het ritme en verloop van deze goederen grijpt de handelaar alleen als bemiddelaar in.

Zodra de markt een stad is geworden vormt deze niet meer alleen een zwaartepunt van de goederenstroom die door een puur boerenlandschap loopt, maar een tweede wereld binnen de muren, waarvoor het simpelweg producerende leven ‘daarbuiten’ niets is dan middel en object. Daarmee worden goederen ‘waren’, wordt de ruil omzet, en voor het denken in goederen komt het denken in geld in de plaats. Het economische plaatje wordt uitsluitend herleid tot kwantiteiten, waarbij wordt afgezien van de kwaliteit, die juist het essentiële kenmerk vormt van goederen. Voor de economische blik van een echte stedeling bestaat er alleen een abstracte geldwaarde in de toevallige gedaante van een koe, die te allen tijd in de gedaante van bijvoorbeeld een bankbiljet kan worden omgezet.

De geldwaarde is een getalswaarde, die aan een rekeneenheid wordt afgemeten. Deze exacte waarde op zich is pas door het denken van de stedeling, van de ontwortelde mens voortgebracht. Als zetel van dit denken wordt de stad een geldmarkt (financieel hart) en een centrum van waarde. Een geldstroom begint de goederenstroom te doordringen, te vergeestelijken en te beheersen. Vanaf dat moment zal het gelddenken van de handelaar – die eerst niet meer was dan een bemiddelend orgaan tussen producent en verbruiker – het economisch leven beheersen.

De wereldeconomie van civilisaties zou eigenlijk wereldstadseconomie moeten heten. Over het lot van de economie wordt nog maar op een paar plaatsen beslist: in de financiële centra in Babylon, Thebe, Rome, in Byzantium en Bagdad, in London, New York, Berlijn en Parijs. Geld is op het laatst de vorm van geestelijke energie waarin de heerserswil, het politieke, sociale, technische, theoretische vormgevende vermogen, het verlangen naar een leven op grote voet geconcentreerd zijn. Wereldeconomie is de tot feit geworden economie van abstracte, theoretisch volledig van de grond losgekomen, vloeibaar geworden waarden. Democratie is de volmaakte gelijkschakeling van geld en politieke macht. Geld is hier het leven.

Het boerenleven wordt vaak geromantiseerd. Programma’s als Boer zoekt vrouw en aantrekkelijke Campina-reclames spreken wat dat betreft boekdelen. Maar het leven op het platteland is lang niet zo idyllisch als we ons dat vaak voorstellen. De boer staat anno 2018 in dienst van een hysterische wereldeconomie en dient voornamelijk als voeder van de moderne stadsbewoner. Dat is een gevaar. Zoals Spengler in De ondergang van het Avondland op verschillende manieren voor het voetlicht brengt: voor een vitale samenleving is binding met de grond van levensbelang. Tim van der Meulen, Joris Peereboom en Kurt Kooiman leggen in dit artikel uit wat Spengler hiermee bedoelt. 

Spenglerlab_4.jpg

Spenglerlab *

Studenten master Filosofie van cultuur en bestuur

Lees deze bijdrage

Sebastiaan Crul en David van Overbeek, studenten van het Spenglerlab, interviewen Spengler. Over het denken in termen van geld en de financialisering van onze samenleving.

Spenglerlab_4.jpg

Spenglerlab *

Studenten master Filosofie van cultuur en bestuur

Lees deze bijdrage