Techniek is even oud als het microkosmische, vrij in de ruimte beweeglijke leven zelf. Het dier heeft al bewegingstechniek, om zichzelf in stand te houden en te verweren. Techniek staat in eerste instantie ver af van alle pure theorie en heeft te maken met het zintuiglijk aftasten en vervolgens vaststellen van de omringende buitenwereld. Pas met het hogere leven gaat dit vast-stellen over in vast-maken, waardoor de natuur opzettelijk veranderd wordt. De instinctieve oerervaring verandert in een oerweten, waarvan men zich duidelijk bewust is. Uit het systeem van kentekens, namen en getallen ontstaat een theorie, een beeld dat loskomt van de alledaagse techniek.
Boven op de technieken die bij de oervolken ontstaan, zoals het wiel en het vuur, krijgt techniek per cultuur een verschillende betekenis. Techniek speelt in lijn met het euclidische gevoel geen grote rol in het antieke leven. Heel anders is dat gesteld met de faustische techniek, die met het volle pathos van de derde dimensie en vanaf het ontluiken van de gotiek in de natuur doordringt om haar te beheersen. Hier en alleen hier is de combinatie van inzicht en exploitatie vanzelfsprekend. De theorie is van meet af aan werkhypothese. De antieke piekeraar ‘schouwt’, de Arabische zoekt als alchemist naar het tovermiddel, de steen der wijzen, waarmee men de schatten van de natuur moeiteloos in bezit krijgt, de westerse wil de wereld naar zijn wil sturen. Hier is de figuur van Faust ontstaan, het grote zinnebeeld van een echte uitvinderscultuur. Met de scientia experimentalis (Bacon), de gewelddadige ondervraging van de natuur met hefbomen en schroeven, begint dat waarvan het resultaat in de met fabrieksschoorstenen en boortorens bezaaide vlakten van tegenwoordig voor onze ogen ligt.
Tegelijk met het rationalisme wordt de stoommachine uitgevonden, die alles omverwerpt en het beeld van de economie fundamenteel verandert. Tot dan toe had de natuur diensten bewezen, nu wordt ze als slavin onder het juk gebracht. Met de miljoenen en miljarden paardenkrachten groeit de bevolking in een mate die geen andere cultuur ooit voor mogelijk had gehouden. Deze groei is een product van de machine, die erom vraagt bediend en bestuurd te worden en in ruil daarvoor de krachten van ieder individu verhonderdvoudigt. Omwille van de machine wordt het mensenleven kostbaar. Die machines worden in hun vorm steeds onmenselijker, steeds ascetischer, mystieker, esoterischer. Ze weven rond de aarde een oneindig web van subtiele krachten, stromen en spanningen. Alles wat beslissend is trekt zich terug in het binnenste. Men heeft de machine als duivels ervaren, en terecht, zij stoot God van zijn troon.