Boek 2 – Hoofdstuk 5 SAMENVATTING BIJ BOEK 2 – HOOFDSTUK 5

Hoofdstuk 5: De vormenwereld van het economisch leven

btn opener

Het woord ‘kapitaal’ staat centraal in de wereldeconomie. Het is datgene wat de waarden ervan in beweging houdt. Kapitalisme is er pas met het grootsteedse bestaan van een civilisatie en beperkt zich tot de kleine kring van degenen die dit bestaan door hun persoon en intelligentie vormen. Pas de onvoorwaardelijke heerschappij van het geldstuk over het antieke leven produceert het statische kapitaal, het uitgangspunt dat door zijn bestaan met een soort magnetisme steeds nieuwe massa’s dingen aantrekt. Pas de heerschappij van de boekwaarde, waarvan het abstracte systeem door het dubbel boekhouden als het ware is losgemaakt van de persoonlijkheid en dat met een eigen innerlijke dynamiek doorwerkt, heeft het moderne kapitaal voortgebracht, waarvan het krachtenveld de aarde omspant.

Onder invloed van het antieke kapitaal neemt het economisch leven de vorm aan van een stroom goud. De antieke hang naar nabijheid en tegenwoordigheid correspondeert ook met het feit dat naast het ideaal van de polis het economisch ideaal van de autarkie kwam te staan. De uiterste tegenstelling daarmee vormt het westerse begrip van de firma, een volstrekt onpersoonlijk en onlichamelijk voorgesteld krachtcentrum, waarvan het effect naar alle kanten tot in het oneindige uitstraalt en dat de ‘eigenaar’ door zijn vermogen om in geld te denken niet vertegenwoordigt, maar als een kleine kosmos bezit en leidt. De westerse en de antieke cultuur betekenen een minimum en een maximum aan organisatie. Met het verdwijnen van het antieke wereldgevoel dooft ook dit soort denken in geld uit; de geldstukken worden weer goederen, omdat de mens weer een boerenleven leidt. Het wegvloeien van het goud naar het Oosten gaat gepaard met het massaal vrijlaten van slaven.

§ 6

Techniek is even oud als het microkosmische, vrij in de ruimte beweeglijke leven zelf. Het dier heeft al bewegingstechniek, om zichzelf in stand te houden en te verweren. Techniek staat in eerste instantie ver af van alle pure theorie en heeft te maken met het zintuiglijk aftasten en vervolgens vaststellen van de omringende buitenwereld. Pas met het hogere leven gaat dit vast-stellen over in vast-maken, waardoor de natuur opzettelijk veranderd wordt. De instinctieve oerervaring verandert in een oerweten, waarvan men zich duidelijk bewust is. Uit het systeem van kentekens, namen en getallen ontstaat een theorie, een beeld dat loskomt van de alledaagse techniek.

Boven op de technieken die bij de oervolken ontstaan, zoals het wiel en het vuur, krijgt techniek per cultuur een verschillende betekenis. Techniek speelt in lijn met het euclidische gevoel geen grote rol in het antieke leven. Heel anders is dat gesteld met de faustische techniek, die met het volle pathos van de derde dimensie en vanaf het ontluiken van de gotiek in de natuur doordringt om haar te beheersen. Hier en alleen hier is de combinatie van inzicht en exploitatie vanzelfsprekend. De theorie is van meet af aan werkhypothese. De antieke piekeraar ‘schouwt’, de Arabische zoekt als alchemist naar het tovermiddel, de steen der wijzen, waarmee men de schatten van de natuur moeiteloos in bezit krijgt, de westerse wil de wereld naar zijn wil sturen. Hier is de figuur van Faust ontstaan, het grote zinnebeeld van een echte uitvinderscultuur. Met de scientia experimentalis (Bacon), de gewelddadige ondervraging van de natuur met hefbomen en schroeven, begint dat waarvan het resultaat in de met fabrieksschoorstenen en boortorens bezaaide vlakten van tegenwoordig voor onze ogen ligt.

Tegelijk met het rationalisme wordt de stoommachine uitgevonden, die alles omverwerpt en het beeld van de economie fundamenteel verandert. Tot dan toe had de natuur diensten bewezen, nu wordt ze als slavin onder het juk gebracht. Met de miljoenen en miljarden paardenkrachten groeit de bevolking in een mate die geen andere cultuur ooit voor mogelijk had gehouden. Deze groei is een product van de machine, die erom vraagt bediend en bestuurd te worden en in ruil daarvoor de krachten van ieder individu verhonderdvoudigt. Omwille van de machine wordt het mensenleven kostbaar. Die machines worden in hun vorm steeds onmenselijker, steeds ascetischer, mystieker, esoterischer. Ze weven rond de aarde een oneindig web van subtiele krachten, stromen en spanningen. Alles wat beslissend is trekt zich terug in het binnenste. Men heeft de machine als duivels ervaren, en terecht, zij stoot God van zijn troon.

btn opener

Het is enkel de faustische cultuur gelukt zich de natuur zo sterk van zijn geestelijke kracht afhankelijk te maken. Maar hiermee is de faustische mens juist de slaaf van zijn schepping geworden. Zijn aantal en de inrichting van zijn leven worden door de machine in een baan geleid waar geen stilstand meer bestaat. De economische wereld van de machine-industrie dwingt zowel de ondernemer als de fabrieksarbeider tot gehoorzaamheid. Beiden zijn slaven, geen meesters van de machine. De organisator en de bestuurder vormen het middelpunt in dit kunstmatige en gecompliceerde rijk van de machine.

Om die reden is één figuur nog belangrijker voor het in stand houden van dit voortdurend bedreigde bouwwerk: de ingenieur, de kenner en priester van de machine. De industrie hangt af van het bestaan van honderdduizend getalenteerde, streng geschoolde geesten, die de techniek beheersen en steeds verder ontwikkelen. De ingenieur is in alle stilte haar eigenlijke meester en haar lot. De machine-industrie houdt slechts zolang stand als de knapste koppen tot dit beroep aangetrokken blijven, dan is ook de uitputting van steenkoollagen geen probleem meer, want daar vinden ze wel wat op.

Het boerenleven wordt vaak geromantiseerd. Programma’s als Boer zoekt vrouw en aantrekkelijke Campina-reclames spreken wat dat betreft boekdelen. Maar het leven op het platteland is lang niet zo idyllisch als we ons dat vaak voorstellen. De boer staat anno 2018 in dienst van een hysterische wereldeconomie en dient voornamelijk als voeder van de moderne stadsbewoner. Dat is een gevaar. Zoals Spengler in De ondergang van het Avondland op verschillende manieren voor het voetlicht brengt: voor een vitale samenleving is binding met de grond van levensbelang. Tim van der Meulen, Joris Peereboom en Kurt Kooiman leggen in dit artikel uit wat Spengler hiermee bedoelt. 

Spenglerlab_4.jpg

Spenglerlab *

Studenten master Filosofie van cultuur en bestuur

Lees deze bijdrage

Sebastiaan Crul en David van Overbeek, studenten van het Spenglerlab, interviewen Spengler. Over het denken in termen van geld en de financialisering van onze samenleving.

Spenglerlab_4.jpg

Spenglerlab *

Studenten master Filosofie van cultuur en bestuur

Lees deze bijdrage