Het is enkel de faustische cultuur gelukt zich de natuur zo sterk van zijn geestelijke kracht afhankelijk te maken. Maar hiermee is de faustische mens juist de slaaf van zijn schepping geworden. Zijn aantal en de inrichting van zijn leven worden door de machine in een baan geleid waar geen stilstand meer bestaat. De economische wereld van de machine-industrie dwingt zowel de ondernemer als de fabrieksarbeider tot gehoorzaamheid. Beiden zijn slaven, geen meesters van de machine. De organisator en de bestuurder vormen het middelpunt in dit kunstmatige en gecompliceerde rijk van de machine.
Om die reden is één figuur nog belangrijker voor het in stand houden van dit voortdurend bedreigde bouwwerk: de ingenieur, de kenner en priester van de machine. De industrie hangt af van het bestaan van honderdduizend getalenteerde, streng geschoolde geesten, die de techniek beheersen en steeds verder ontwikkelen. De ingenieur is in alle stilte haar eigenlijke meester en haar lot. De machine-industrie houdt slechts zolang stand als de knapste koppen tot dit beroep aangetrokken blijven, dan is ook de uitputting van steenkoollagen geen probleem meer, want daar vinden ze wel wat op.